Wie was Gerrit Jan van Eijken?
Gerrit Isaac van Eijken (1832-1879) werd in Amersfoort geboren op 5 mei 1832. Hij was zoon van organist Gerrit van Eijken. Vader was organist van de St. Joriskerk in Amersfoort en van hem kreeg Gerrit Jan , zoals hij altijd genoemd werd , zijn eerste muzieklessen. Daarna kreeg hij les van zijn oudere broer Jan Albert, die in Duitsland had gestudeerd. In 1845 gaf vader Gerrit een concert waar niet alleen Jan Albert aan meewerkte maar ook en zo vermeldt een krant ‘…. zijn nog zeer jeugdigen broeder (13 jaar) G.J. van Eijken die door zijn pianospel blijken gaf van zijn gunstigen aanleg voor de toonkunst ‘ (uit: Nederlandsch Muzikaal Nieuwsblad . In het spoor van zijn broer ging Gerrit Jan in 1851 naar het Conservatorium in Leipzig. Zelfs nog voordat hij zijn studie had afgerond werd hem een positie aangeboden als Muziekdirecteur te Celle (in Hannover) welke hij niet aannam, om zijn studie orgel en zang in Dresden af te maken . Hij studeerde vervolgens aan het Conservatorium van Leipzig bij Johann Schneider, Franz Magnus Böhme, Felix Mendelssohn-Bartholdy en Robert Schumann.
Vanaf 1855 woont hij te Utrecht waar hij 13 jaar zal wonen. Hij was zeer actief in het Utrechtse muziekleven. Hij bespeelde daar (december 1856) het orgel van de Waalse Pieterskerk . In november 1858 werd hij kapelmeester van het Korps van de Utrechtse Schutterij . Hieruit ontstond later het Utrechts Symfonie Orkest. Op advies van van Eijken werd er een Instrumentaalschool opgericht in Utrecht. Hij was ook enige tijd dirigent van de “Amersfoortsche Zangvereniging” en oprichter van een zangschool aldaar.
Waarschijnlijk is de cyclus ‘Töne der Liebe’ op.10 de eerste Nederlandse romantische liedcyclus, rond 1856 geschreven en opgedragen volgens het titelblad aan koningin Sofia von Württemberg, de echtgenote van Willem III. De teksten van de 11 liederen , in het Duits zoals alle liederen van van Eijken, zijn vertalingen van het Bijbelse Hooglied door Georg Friedrich Daumer. Van Eijken wijkt af van de Bijbelse volgorde maar laat wel de Bruid en de Bruidegom zingen vol verlangen.
In Utrecht gaf hij veel concerten maar ook in Amersfoort, Rotterdam en Amsterdam die altijd met goede kritieken ontvangen werden. Hij werd ook journalist voor het muziektijdschrift ‘Caecilia’ waarvoor hij artikelen en recensies schreef in een humoristische doch scherpe stijl. Als het muziek aanging was hij nogal onbuigzaam, en scheen een bitse persoonlijkheid te hebben gehad. De teksten die van Eijken gebruikte voor zijn liederen waren soms volksliederen, maar ook gedichten van Hoffmann von Fallersleben, Nikolaus Lenau, Möricke en Heinrich Heine. Dichters die toen allemaal populair waren. Van Eijken gebruikte voor zijn opus 9 drie ballades van Heine.
Opvallend is dat na zijn opus 11 eigenlijk geen werk meer van echte waarde van zijn hand verscheen. Willem Noske had daar destijds een eigen theorie over na zijn uitgebreide studie over van Eijken. In 1862 ambieerde van Eijken de positie van Muziekdirecteur van de stad Utrecht. Vele jaren was dirigent Johann Hermann Kufferath de alles bepalende persoon op die plek. Niet van Eijken kreeg de belangrijke baan , maar Richard Hol. Het was een enorme teleurstelling voor van Eijken. Hij trok het zich zo aan dat hij depressief werd en teveel ging drinken. Hij werd daarop ontslagen als organist van de Pieterskerk. Nog meer ellende. Hij verhuisde uit Utrecht, tenslotte in 1869 besloot hij om alles op te geven in zijn geboorteland en vertrok naar Engeland. Hij woonde eerst in Islington, toen een voorstad van Londen. Daar werd op 11 november 1870 zijn eerste dochter geboren, Catharina Hendrika. Vijf jaar later, op 29 november 1875, werd in Brighton zijn tweede dochter geboren Gertrude Emily. Van Eijken componeerde weer intensief maar alles niet meer dan waardeloze salonmuziek, geschreven voor de grillen van rijke dames en leerlingen die niets om handen hadden.
Gerrit Jan van Eijken stierf in zijn huis in Dalston/Hackney op 22 maart 1879 op 46 jarige leeftijd. Als reden van overlijden staat op de officiële akte ‘Delirium Tremens’ ‘Pneumonia’ en algehele uitputting. Het eindstadium van een alcoholist.