The Jazz Connection | Concertzender | Klassiek, Jazz, Wereld en meer
Search for:
spinner

The Jazz Connection

De directie van Cultuurcentrum de Oosterpoort in Groningen heeft de jaarlijkse Jazz Marathon nooit in haar hart gesloten. Dat was al zo bij de eerste drie afleveringen die ik als hoofd programmering van de Oosterpoort in 1974, ’75 en ’76 van de grond heb gekregen, en de Jazz Marathon is ook nooit met veel directie-affectie omgeven, toen mijn opvolgers zich met de vormgeving van de Jazz Marathon gingen bezig houden. In de loop van tien jaar heeft de Jazz Marathon echter kans gezien om uit te groeien tot een instituut waarvan het belang tot in NYC maar sterker nog: ook in de Randstad (zie de recensies in de NRC, de Volkskrant, het Parool, Trouw, de Waarheid, het Algemeen Dagblad en de Telegraaf)  werd onderschreven.

 

JULES VERNE PROJECT BEZORGT JAZZ MARATHON 1984 AVERIJ

In het Nieuwsblad van het Noorden van 12 juni 1984 schreef Eddy Determeyer: “Het is nuttig te weten wat de plaats in internationaal verband is van een festival als de Jazzmarathon. Welnu, op de mondiale jazzkalender staat de Marathon genoteerd als Belangrijke Gebeurtenis: optreden in Groningen geeft prestige, ook als je uit New York komt. Dat bevestigde Jim Hartog , de baritonsaxofonist van het 29th Street Saxophone Quartet nog eens: hier resultaat boeken betekent in New York werk vinden. Alleen al daarom zou het festival behouden dienen te blijven. Dat de Oosterpoort-directie kennelijk een andere mening is toegedaan geeft te denken.”

Een ander belangrijk argument voor het (voort)bestaan van de Jazz Marathon: de opbloei van de plaatselijke impro-scene, die tot het ontstaan van meerdere uiteenlopende combo’s en orkesten heeft geleid, zoals de Noodband (plus Greetje Bijma), het Alan Laurillard Kwartet, Artisn’t, het conglomeraat van groepen rond de gitarist Jan Kuiper, Combo Stamp, de Tam Tam Fanfare en de daarmee nauw verwante Gerard Ammerlaan Big Band

Aks ervaringsdeskundige met de manier van opereren van de toenmalige directeur van de Oosterpoort, die ik op zijn mildst uitgedrukt als geslepen en opportunistisch zou kunnen karakteriseren, werd ik na lezing van de artikelen waarin verslag werd gedaan van de machinaties om de Marathon pootje te lichten wederom witheet, en dat veertig jaar na dato! Maar mede dankzij het standvastige optreden van de hoogleraar Paul op de Coul (*1940), die deel uitmaakte van het hoogste orgaan, dat het beleid van de directie moest controleren, werd het leven van de Jazz Marathon op het nippertje gered.

 

In een voorbeschouwing op het  jazzfestival-seizoen van 1984 had Bert Vuijsje in de Volkskrant dit er over te zeggen: “Tamelijk ongunstige berichten komen uit Groningen, waar de directie van de Oosterpoort na de buitengewoon geslaagde tiende Jazz Marathon van vorig jaar in eerste instantie van zins was helemaal geen jazzfestival meer te organiseren. Alle energie moest worden gericht op het Jules Verne-project van regisseur Franz Marijnen. Heftige protesten uit de jazzhoek leidden ertoe dat de oorspronkelijke beslissing herroepen werd. Maar toen was het al te laat om de gebruikelijke subsidie-aanvraag tijdig bij het ministerie van WVC in te kunnen dienen. Zodoende heeft de Oosterpoort zichzelf een subsidiebedrag van zo’n zestigduizend gulden door de neus geboord. En dat is aan de programmering van de elfde Jazz Marathon goed te merken.”

 

GELUKKIG TOCH NOG VERRASSINGEN EN RARITEITEN

Het zegt veel over de kennis, het netwerk en het improvisatievermogen van de programmeur Adriaan de Voogd dat hij op zo’n krankzinnig korte termijn en met zo’n onfatsoenlijk schraal budget  nog een serieuze editie van de Jazz Marathon in elkaar heeft kunnen flansen.

De traditionele laagdrempelige ouverture van het festival —de immer door duizend uitzinnige liefhebbers bezochte bluesavond op de eerste dag van het festival— heeft wèl het loodje moeten leggen, maar op zaterdag 9 en zondag 10 juni werd er door telkens zes acts een heel behoorlijk niveau neergezet.

Tom Beetz begint zijn recensie van de eerste festivaldag met een korte nabeschouwing van de hoogst bizarre bestuurlijke aanloop naar deze elfde editie van de Marathon: “De Groninger Jazzmarathon, de elfde alweer, werd onder een slecht gesternte geboren en is de tegenslagen niet helemaal te boven gekomen. De eerste negatieve publiciteit kwam los toen het er op leek dat de Marathon plaats moest maken voor het (te) ambitieuze Jules Verne-projekt.  De drie miljoen gulden die nodig waren om onder andere De Oosterpoort te behangen met witte dekzeilen, zodat het leek alsof er een verbouwing aan de gang was, kwam deels uit de jazzpot, die door het mislopen van subsidie nog magerder werd. De daarop volgende negatieve publiciteit over de ‘uitgeklede’ Marathon deed de rest. Het gevolg: veel minder bezoekers dan de jaren ervoor, een matte stemming, en een Marathon die maar moeilijk op gang kwam. De kritiek was deels onterecht. Het was waar dat de bluesavond moest vervallen (altijd nog goed voor een duizend bezoekers, waarvan een deel ook de andere avonden terugkomt), en dat er vrijwel geen bekende namen op het programma stonden. Niet waar was het, dat de kwaliteit inferieur was aan andere jaren. Echte hoogtepunten waren er nauwelijks, maar de geboden kwaliteit was gelijkmatig en zeker niet minder dan in de voorgaande jaren.” (Jazz Nu no. 70)

 

TABLEAU DE LA TROUPE JAZZ MARATHON 1984

 

*PROGRAMMA ZATERDAG 9 JUNI 1984

 

TAM TAM FANFARE

Freek Bakker, Fred van Straaten (trompet), Herman Koster, Arnoud Arntz (trombone), Douwe Kamminga (tuba), Frans Vermeerssen, Frans Lekkerkerker (altsax), Johan Huizing, Juan Martinez (tenorsax), Alan Laurillard (baritonsax),  Dick Smit, Charles Huffstadt, Kiki de Haas, Kaloga Traoré, Hans Hoeksema (slagwerk)

 

 

TREVOR WATTS’ MOIRÉ MUSIC

Trevor Watts, Lol Coxhill, Larry Stabbins, Keith Beal (saxofoons), Peter Knight, Steve Dunachie (viool), Veryan Weston (piano), Ernest Mothle (bas), Liam Genockey (drums), Nana Tsiboe (marimba, slagwerk)

 

PAUL SMOKER TRIO

Paul Smoker (trompet), Rohn Rohovit (bas), Phil Haynes (drums)

 

RHODESSA JONES & IDRIS ACKAMOOR

Rhodessa Jones (zang, dans, mime), Idris Ackamoor (saxofoons, synthesizer, zang, mime, percussie)

met achtereenvolgens twee muziektheatrale voorstellingen: Suppositions on History en Outwave: Meditations on Modern Life

 

NEW ORLEANS SAXOPHONE ENSEMBLE

Earl Turbington (sopraan- en altsax), Tony Dagradi (sopraan en tenorsax), Fred Kemp (tenorsax), Roger Lewis (baritonsax)

 

MAX ROCH QUARTET + SWEDENBÖRG STRING QUARTET

Cecil Bridgewater (trompet), Odean Pope (sopraan- en tenorsax, dwarsfluit), Tyrone Brown (bas), Max Roach (drums) plus Lars Holm (eerste viool), Ulrica Janson (tweede viool), Anders Lindgren (altviool), Kerstin Elmquist (cello)

 

**PROGRAMMA ZONDAG 10 JUNI 1984

 

COMBO STAMP

Herman Koster (trombone), Frans Lekkerkerker (altsax), Johan Huizing (tenorsax), Winfred Buma (gitaar), Gerrie Arling (bas), Erik Venderbosch (drums)

 

DIDIER LEVALLET QUINTET

Jean Querlier, André Jaume, Jeff Sicard (rieten), Didier Levallet (contrabas), Jean-Claude Montredon (drums)

 

RHODESSA JONES  & IDRIS ACKAMOOR

met achtereenvolgens twee muziektheatrale voorstellingen: Suspended en The Legend of Lilly Overstreet

 

ANDREW CYRILLE + DON MOYE + FODÉ YOULA

Afrikaanse en Afro-Amerikaanse Percussie

 

29th STREET SAXOPHONE QUARTET

Ed Jackson (lead-alt), Bobby Watson (altsax), Rich Rothenberger (tenorsax), Jim Hartog (baritonsax)

 

YOSHIAKI FUJIKAWA—EASTASIA ORCHESTRA

Tetsuji Yoshida, Ichiyu Komiya (trompet), Hiroshi Itaya, Haruki Sato (trombone), Yoshiaki Fujikawa, Keizo Inoue, Kazutoki Umezu, Junji Hirose, Hiroaki Katayama (rieten), Keiki Midorikawa (cello), Yoshio Ikeda (bas), Sabu Toyozumi(drums), Tatsuji Yokoyama (percussie)

 

SNELRECHT & BEZONKEN OORDEEL

Het deelnemersveld van de Jazz Marathon 1984 omvatte in totaal elf formaties.

De kleinste combinatie was het muziektheatrale duo Rhodessa Jones & Idris Ackamoor, dat beide dagen twee keer mocht optreden, om de sound check-wachttijden tussen de meest bewerkelijke bands draaglijk te maken. Tom Beetz: “Het eerste stuk, Suppositions on History, gaf een indrukwekkend beeld van het leven in New York. Het andere pauze-intermezzo (Outwave: Meditations on Modern Life) had weinig om het lijf. Rhodessa Jones trouwens, had een dag later zelf niets meer aan het lijf. Daarover Eddy Determeyer in zijn verslag over de zondag.”  Eddy Determeyer: “Van een gehel andere orde waren de performances die het duo Rhodessa Jones-Idris Ackamoor op de ‘paddestoel’ van de foyer opvoerde. Hun hedendaagse versie van het zwarte vaudeville theater doet het beter in meer intieme ruimtes, maar The Legend of Lilly Overstreet werkte prima. Deze feministische visie op het verschijnsel peekaboo dancer (waarbij mannen voor een dollar naar een blote juffrouw mogen loeren, een verwerking van persoonlijke ervaringen van Jones) werd toepasselijk geopend met The Lady’s Prayer. Rhodessa besloot haar schokkend scherp in beeld gebrachte filosofietjes met het oppikken van drie vrijwilligers uit het publiek. Die mochten ieder een tot de sexuele randapparatuur behorend attribuut uit haar doosje diepen en werden vervolgens tot een erotisch dansje met de diva genood.”  (Jazz Nu # 70)

Frits Lagerwerff maakt er in Trouw weinig woorden aan vuil: “ Het vaudeville-duo Jones-Ackamoor wist in pauzenummers met slechte teksten, bewegingen en liedjes geen maat te houden.”  Jan Rensen (in de Gooi en Eemlander): “Het concert van het Didier Levallet kwintet, het slagwerkspektakel van Don Moyé, Foudé Youla en Andrew Cyrille, en de performances van Idris Ackamoor en Rhodessa Jones hadden met elkaar gemeen dat ze overrompelend begonnen maar al snel in eentonigheid vervielen.. Ackamoor en Jones waren daarbij in het nadeel, omdat ze maar liefst vier maal een  optreden van ruim een uur verzorgden. De combinatie van dans, theater en muziek leek zeker in de eerste show geniaal maar bleek uiteindelijk te weinig mogelijkheden te bieden voor voldoende variatie om ook de derde en vierde act op constant niveau te houden. Met een complete strip-tease moest Rhodessa Jones aan het slot van het laatste optreden het publiek nog aan zich binden; in deze context een teleurstellend goedkoop middel.”

 

IMPRO SCENE  GRONINGEN GEDIJT DANKZIJ JAZZ MARATHON

Twee groepen uit Groningen waren dit keer verantwoordelijk voor het Nederlandse aandeel in de programmering: de Tam Tam Fanfare en Combo Stamp. Jan Rensen vergeleek het optreden van de Tam Tam Fanfare, die het festival op zaterdag mocht openen, met het Eastasia Orchestra. Dit Japanse orkest voerde de arrangementen uit met en ijzersterke discipline, maar die typisch Japanse discipline bood geen garantie om op de vrije momenten met muziek van hoog niveau op de proppen te komen: “Dat bewees de Tam Tam Fanfare, een grote groep Groningse musici, die op onbekommerde wijze en met veel aanstekelijk plezier de spits van het festival afbeten. Spatgelijk komt niet in hun woordenboek voor, maar creativiteit met des te grotere letters. Ook hier was  sprake van verschillende invloeden, maar die waren dan wel verwerkt in een eigen concept en daar hadden de Japanners weer nooit van gehoord.” Ook Tom Beetz was aangenaam verrast door de big band uit Groningen: “De Marathon opende vrij sterk en spectaculair met de Groninger Tam Tam Fanfare. De fanfare bestaat uit vijf slagwerkers, vijf saxofonisten en vijf koperblazers. De slagwerkers vormen het hart van deze band, die is opgezet door slagwerker Hans Hoeksema en georkestreerd door Alan Laurillard en Frans Vermeerssen. De muziek van de Tam Tam Fanfare is gebaseerd op Afrikaanse ritmen en deed daardoor (maar ook door de orkestratie van het koper) soms sterk denken aan de muziek van Chris McGregor’s Brotherhood of Breath. Het is typisch een band voor alle gelegenheden. Ik zie de vrolijke klanken even gemakkelijk tijdens de opening van een braderie als bij een ‘avant garde’ festival. De groep biedt vele mogelijkheden die er nu nog niet helemaal uitkwamen, maar het betrof dan ook het eerste openbare optreden. Enig licht schaafwerk kan geen kwaad: duidelijk was nu al dat er in principe weer een nieuw geluid op de podia te horen is.”  In het Nieuwsblad van het Noorden klonk een iets gereserveerder geluid:

“Het debuut van de Tam Tam Fanfare smaakte naar meer. De band klonk niet homogeen —dat was natuurlijk ook nog niet te verwachten— en de saxofoons werden ruimschoots overstemd door het koper. Maar het concept lijkt te werken. Alan Laurillard, Hans Hoeksema en Frans Vermeerssen hebben fraai werk voor deze vijtienkoppige band geschreven. Dit uitwisselingsprogramma tussen Noord-Groningen en West-Afrika zal de komende zomer hopelijk nog menige braderie en feestweek in de regio luister bijzetten.”

 

TREVOR WATTS LIET GELUID BREED GONZEN

Op papier zag de groep van Trevor Watts (vier saxofoons, twee violen plus een ritmesectie van vier man) er veelbelovend en intrigerend uit.  Eddy Determeyer: “Na een aarzelende start ontrolde Moiré  Music van altsaxofonist Trevor Watts intrigerende en hypnotiserende blaaspatronen. Het moiré-effect ontstond doordat elke saxofonist stug aan zijn taakje vasthield en de ritmesectie plus de violisten daar weer hun eigen pulse onder schoven. Dat het geluid breed ging gonzen mag op het conto van bas- en baritonsaxofonist Keith Beal geschreven worden. Intussen had Larry Stabbins al een roodrokende tenorsolo uitgespuwd waarbij hij zelf aardig paars aanliep.” Jan Rensen kwalificeerde de groep van Trevor Watts als een positieve uitschieter: “Over een mengsel van rock-achtige en exotische ritmes schoven explosieve, melodische lijnen waaruit robuuste soli van met name Trevor Wtts en Larry Stabbins voortkomen. De totale sound van de groep, waarop twee violisten een belangrijk stempel drukken, doet vermoeden dat Watts op weg naar de funk-jazz toch de esthetiek heeft laten prevaleren boven ritme als doel op zich. Daarmee bereikt hij een veel evenwichtiger en toegankelijker geheel dan bijvoorbeeld Combo Stamp, dat de tweede dag van de Marathon wel zeer daverend van start liet gaan.” Ook Barend Strang van de Winschoter Courant (oplage: 28.000) vond het optreden  van Combo Stamp nogal aan de gewelddadige kant: “ Drie leden van de Tam Tam Fanfare maken deel uit van Combo Stamp, een Gronings zestal dat de tweede dag opende. Ze spelen eveneens muziek van een meer in het gehoor liggend karakter.  Jammer dat het zo hard moest, waardoor het voor gevoelige oren na twee nummers niet langer te harden viel.”  We laten Tom Beetz (Jazz Nu) nog even aan het woord: “ Het beste dat de eerste avond te bieden had was Trevor Watts’ Moiré Music.  De bijzondere samenstelling ( vier saxen, twee violen en vier ritme) gaf een unieke klankkleur aan deze groep. Ook in Moiré  Music speelden Afrikaanse ritmes een belangrijke rol, maar evenzogoed waren er stukken die zo uit het Engelse volksmuziek-idioom hadden kunnen komen. De groepssound varieerde van mooi en zacht tot het geluid van een gigantische accordeon. Onder een opzwepend ritme , dat steeds indringender werd, soleerden Lol Coxhill en Trevor Watts.”

 

PAUL SMOKER (1941—2016) CONSEQUENTE FREE JAZZ EVANGELIST

Dan was er op de eerste dag ook nog het optreden van Paul Smoker.  Tom Beetz: “Van trompettist Paul Smoker had nog nooit iemand gehoord. Hij bleek een kleine verrassing te zijn. Smoker, 43 jaar oud en muziekdocent aan het College van Cedar Rapids, Iowa, bezit een opmerkelijke techniek. In het lage register kan hij grommen als Ruby Braff, in het hoge register weet hij zijn weg even gemakkelijk te vinden als Ziggy Elman. De vorm waarin hij speelde was nog interessanter. Standards als Body and Soul en Caravan werden gespeeld over een Ornette Coleman-achtig funkritme, waarin de stuwende bas van Rohn Rohovit opvallend was. Toch kon Smoker niet steeds boeien. Zijn spel was gejaagd en omdat techniek en vorm de overhand hadden  over de muziek, was er sprake van eenvormigheid.”  Jan Rensen is zelfs behoorlijk negatief over deze koene strijder aan het free jazz-front: “ met veel opportunisme bracht hij een uitgekauwde vorm van free jazz die op geen enkele wijze het bestaan van eigen opvattingen deed vermoeden.” Gelukkig is er dan weer een commentator, E.D., die de zaak altijd van de zonnige kant weet te benaderen: “ Voor het eerste vuurwerk zorgde het trio van trompettist Paul Smoker. Smoker sluit in feite aan bij de generatie van hoogbegaafde bravour-trompettisten als Harry James en Roy Eldridge, die inde jaren dertig en veertig furore maakten. Zijn energieke spetterwerk culmineerde in een barokke versie van het aloude Body and Soul. Art Tatum, maar dan op trompet. Zijn nauwelijks minder enthousiaste drummer (Phil Haynes; geen familie van Roy Haynes! P.S.) en bassist zorgden voor een gloeiendhete basis waarop het voor de trompettist goed springen was.”

Terzijde zij nog opgemerkt dat Paul Smoker (1941—2016) zijn hele leven de free jazz trouw is gebleven, als trompettist en als bugelspeler maar ook als docent. Zijn spel is te horen op een behoorlijk aantal albums, als leider maar ook veelvuldig als sideman in sterk bezette formaties. Voorbeeld: hij doet mee op de dubbel c.d. Anthony Braxton’s Charlie Parker Project samen met Misha Mengelberg en Han Bennink , oktober 1993, Zürich en Keulen (Hat Art).

 

GLADDE KILLE ROCKJAZZ SPRINGPLANK NAAR NEP—ANARCHIE

Nog hebben we alle groepen niet de revue laten passeren. We moeten het nog even hebben over die merkwaardige Japanse big band, het Eastasia Orchestra, dat de bezoekers na afloop van de Marathon met een glimlach de nacht moest laten betreden. Dit orkest biedt onderdak aan de populairste free jazz muzikanten van Tokio. E.D. bleek nogal in zijn nopjes met de, uiterst mild geformuleerd: nogal ambivalente aanpak van deze body builders: “Messcherp koper, een fel van zich afbijtende rietsectie en een donderende ritmegroep, aangevoerd door een bebrilde hoogleraar Wiskunde (specialisme: differentiaal vergelijkingen gebaseerd op hogere Taylor-reeksen) in jogging pak. Yoshiaki Fujikawa, die het orkest dansend en springend dirigeert, heeft een verbluffende synthese gevonden tussen strak ensemblespel en uitzinnige vrije collectieven. Er is ook volop ruimte voor spetterend solowerk en theatrale grappen en grolletjes.

Dat was het oorverdovende einde van de tweede en laatste Marathon-dag.”

Jan Rensen (Gooi en Eemlander) had een andere visie: “Het Eastasia Orchestra bleek een Japanse mixture van free jazz, oriëntaalse muziek en heuse Breuker/Mengelberg-grappen, waarmee de zaal met stijgende verbazing in een sfeer gebracht werd die het midden hield tussen hilariteit, vertedering en leedvermaak. Echte bewondering was er hoogstens voor de ijzersterke discipline waarmee de arrangementen werden uitgevoerd, maar behalve dat dat van Japanners verwacht mag worden, is het bovendien geen voorwaarde om te komen tot verhoging van het muzikale niveau.” Frits Lagerwerff (Trouw, oplage: 107.677) houdt het kort: “Het Eastasia Orchestra baarde opzien via gespierde rock-jazz met glanzende koperpartijen en free jazz-soli.”

 

Ik ben er niet bij geweest in Groningen, maar ik heb wel de moeite genomen om het album te beluisteren dat de Rundfunk der DDR heeft gemaakt van het optreden van deze Japanse robbedoezen in de Volksbühne Ost Berlin op 17 juni 1984 (Repertoire Records). Je hoort met een kadaverdiscipline uitgevoerde, ijskoude rock-jazz partijen zoals de gemiddelde Amerikaanse college band die ook pleegt voort te brengen. En terwijl de vaak machteloze solisten van die college bands wat rond strompelen onder de last van de hun gegunde chorussen,  mogen bij de heer Fujikawa zijn ogenschijnlijk ongetemde veulens de wei in om te hinniken, te briesen en met hun kwetsbare benen tegen de hekken te schoppen. Als ze een tijd lang geprobeerd hebben om John Coltrane, Pharoah Sanders, Frank Wright, Albert Ayler of David Murray na te bootsen moeten de bezwete, uitgeputte free jazz-uitbeelders zich op bevel van de bebrilde dompteur in zijn jogging pak weer op de pijnlijk nauwkeurig uitgewerkte partijen storten, die met het scheuren, loeien en bonken van zoëven niets uitstaande hebben. Ik heb zelden zo’n  schizofreen orkest gehoord.  In een vrij lange lofzang in Jazz Nu  op de prestaties van dit m.i. door de mand gevallen orkest heeft E.D. ook wel de nodige ironie verwerkt, maar desalniettemin verzucht hij in zijn laatste regel: “Mag deze tornado alsjeblieft gauw terugkomen naar Nederland?” Omdat er na die glorieuze zomer van 1984 weinig meer is vernomen van deze energieke mimicry-bedrijvers is deze wens van Eddy Determeyer nooit in vervulling gegaan.

 

BIG EASY SAXOFOONKWARTET DELFT ONDERSPIT TEGEN 29TH STREET BIG APPLE VIERTAL

We moeten nog drie groepen even voor het voetlicht halen: twee saxofoonkwartetten —het New Orleans Saxophone Ensemble en het 29th Street Saxophone Quartet— en het dubbel kwartet van Max Roach.

 

Van het saxofoon kwartet uit New Orleans, bemand door muzikanten die in een breed scala aan groepen hebben gewerkt, mocht iets bijzonders worden verwacht. De jongste van het stel, Tony Dagradi, die als enige niet in New Orleans is geboren, zal bij de gemiddelde Marathon bezoeker vooral bekend zijn vanwege zijn werk in verschillende Carla Bley groepen, de andere drie saxofonisten kunnen bogen op een carrière bij een keur aan New Orleansgroepen of zelfs Motown-sterren. Om u een indruk te geven van het heterogene karakter van dit viertal heb ik een aantal wapenfeiten bij hun namen vermeld: Earl Turbington {(1941-2007) (sopraan-, altsax) (docent maar ook praktiserend als sideman in begeleidingsgroepen van Motown acts als The Supremes, The Temptations en The Four Tops, B.B.King en Joe Zawinul)}, Tony Dagradi {(*1952) (sopraan-, tenorsax) (geboren in NYC, scholing en eerste werkervaring in Boston, vanaf 1977 werkzaam in New Orleans, oprichter en leider van het New Orleans Saxophone Ensemble, tournees met Carla Bley en Bobby McFerrin)}, Fred  Kemp {(tenorsax) (1942-1997) (steun en toeverlaat van Fats Domino gedurende bijna dertig jaar, betrokken bij veel door Allen Toussaint geproduceerde muziek, speelde met The Neville Brothers, Irma Thomas en Dr. John, maar was ook actief als pure jazz-saxofonist met zijn eigen kwartet)}, Roger Lewis {(*1941) (reeds op zeer jeugdige leeftijd actief in New Orleans, oprichter van The Dirty Dozen Brass Band, sideman bij een keur van New Orleans sterren: Dr. John, Fats Domino, Neville Brothers, Uptown Jazz Orchestra  o.l.v. Delfeayo Marsalis, was in 1983 in Groningen met de Dirty Dozen Brass Band)}.

In Jazz Nu was Tom Beetz nogal gereserveerd over de prestaties van dit  kwartet uit The Big Easy: “ Er waren twee kwartetten op de Marathon die elkaars tegenpolen waren. Het New Orleans Saxophone Ensemble was de minst interessante van de twee. Bijzonder sterk werd er niet gesoleerd en men moest het duidelijk van het groepsgeluid hebben. Dicht leunend tegen de gecomponeerde Franse saxofoonmuziek werd heel precies, zij het weinig ritmisch, gemusiceerd.  Ondanks het fraaie geluid had dit Ensemble door een overgearrangeerde, soms wat pretentieuze aanpak, en een gebrek aan spontaniteit en speelsheid, te weinig gewicht om van begin tot eind te boeien.”

Ook Jan Rensen had zo zijn bedenkingen: “ Onder leiding van Tony Dagradi spelen zij kamerachtige muziek (…). Dat schept afstand tot de jazz waaraan wel wordt gerefereerd en zo ontstaat een geheel van vlees noch vis. Omdat bovendien de arrangeertechnieken en soms zelfs thematisch materiaal van het World Saxophone Quartet leken overgenomen, blonk de muziek uit door een gebrek aan betrokkenheid van de musici zelf.”

 

GEORGE COPPENS HEEFT 29th STREET OP DE KAART GEZET

Voor een gedeeltelijke verklaring van het tegenvallende optreden moeten we bij het Nieuwsblad van het  Noorden zijn: “ Misschien moet je bij een beoordeling van het New Orleans Saxophone Ensemble inderdaad mee laten spelen, dat de musici na een vliegreis met hindernissen die hen door Scandinavië en Duitsland voerde tien minuten vóór hun optreden in De Oosterpoort arriveerden. Met een lege maag speelde het kwartet vervolgens een programma dat refereerde aan zowel de vooroorlogse Franse saxofoontraditie als aan de meer eigentijdse geïmproviseerde muziek. Het concept was minder ver uitgewerkt dan dat van het 29th Street Saxophone Quartet dat daags daarna optrad. Zonder partituren: alle —hondsmoeilijke— arrangementen waren gememoriseerd. Was het N.O. Sax Ensemble een kwartet uitstekende muzikanten dat als een eenheid probeerde te functioneren, de New Yorkse collega’s zijn voorbij dat stadium. In elk onderdeel van de ingenieuze arrangementen hebben de onderscheiden musici wisselende maar specifieke taken. Die kunnen harmonisch, ritmisch of solistisch zijn. Daarbij swingde het 29th St Sax 4 en dat kun je van het N.O. Ensemble niet zeggen. In Pointillistic Groove, het titelstuk van het in september te verschijnen debuutalbum, was alles aanwezig: geïnspireerde solo’s, spannende duetten en ensemblewerk dat je op het puntje van je stoel hield.”

Jan Rensen zat op een lijn met Eddy Determeyer: “ Deze groep, The 29th St Sax 4, debuteerde in november 1983 met een Nederlandse tournee, waarover uitsluitend zeer positieve berichten werden verspreid. Het concert in  Muziekcentrum Vredenburg spande toen de kroon, maar zo mogelijk was het viertal zondagavond nog beter op dreef. Zeer geconcentreerd en gemotiveerd werd onder aanvoering van de beide altisten, Bobby Watson en Ed Jackson, een ongekend swingend repertoire afgewerkt, waarin de volledige jazztraditie doorklonk. Het kwartet profileert zich als een zelfstandig opererend geheel, dat het ontbreken van een ritme-sectie zo leep in de arrangementen heeft opgevangen, dat van een gemis geen sprake meer is.”

We laten Eddy Determeyer ook nog even aan het woord met zijn beschouwing in Jazz Nu: “ Hier geen wagonlading slagwerk-instrumenten op het podium  (zoals bij het voorgaande optreden door Andrew Cyrille/Don Moye/Fodé Youla). Vier saxofoons. Geen bladmuziek, niks. Produceerde het N.O.Saxophone Ensemble de avond ervoor een vrij statig soort toonkunst, bij het 29th St Sax 4 swingt alles. Dat mag op het conto van de arrangementen geschreven worden.  De rol van baritonspeler Jim Hartog in dezen was evenwel evenmin gering. De taakverdeling was overigens evenwichtig. In Ed Jacksons bewerking —renovatie is in dit verband wellicht een betere term— van Parkers Anthropology kregen we het eerste spetterende duet tussen Jackson en Bobby Watson te horen, en Pointillistic Groove , eveneens van de hand van Jackson, was een fraai staaltje groepsarchitectuur waarin de solisten vrij spel hadden.”

Dat eerste album van het 29th Street Saxophone Quartet —Pointillistic Groove—hebben we overigens aan het onvermoeibare ijveren van George Coppens te danken, die op zijn Osmosis-label nog meer hoogst interessante titels op de markt heeft gebracht. Pointillistic Groove is live opgenomen (november 1983) in Vredenburg en het BIM-huis. In 1984 vond de eerste Europese tournee van dit onweerstaanbaar swingende saxofoonkwartet plaats, waarna het jaren lang een geliefde gast op het circuit van de Europese zomerfestivals is geweest.

 

MAX ROACH WIST BLAMAGE UIT MET ALBUM  “EASY WINNERS”

Voor de uitzending in de rubriek The Jazz Connection heb ik gekozen voor materiaal van de c.d. 29th Street Saxophone Quartet Live uit 1988, toen het kwartet volmaakt op elkaar was ingespeeld.

Tenslotte moet ik mij nog even verantwoorden voor mijn keuze voor het Dubbel Kwartet van Max Roach, dat naar de mening van de recensenten die ik gelezen heb, er een potje van maakte op (de eerste dag van) de Marathon.

Tom Beetz: “Roach zelf had zijn dag niet en speelde niet meer dan vakbekwaam.” Ook Eddy D. was zwaar teleurgesteld: “Roach heeft zijn reguliere kwartet met een strijkkwartet uitgebouwd tot oktet. Daardoor werd het palet van de oorspronkelijke band uitgebreid,  maar stootkracht en speeldrift leken naar de knoppen. (…) Roach zelf leverde teleurstellend werk. Dieptepunten waren zijn gênante bluesvocalen en een ronduit pijnlijke drumsolo vol missers.” Ook Jan Rensen constateerde dat Roach, die in februari met zijn kwartet nog een heel behoorlijk concert had gegeven in Amsterdam, “zich te zeer als dirigent van het strijkende viertal opwierp, waardoor zijn spel —dat van nature al een verzameling van losse elementen is— nu wel zeer brokkelig werd.”

Ik geloof het graag dat Max Roach op de Marathon van 1984 door het ijs is gezakt, maar ik vind dat hij zich zeven maanden later met een ander dubbelkwartet heel behoorlijk heeft gerevancheerd. Zijn reguliere kwartet is voor het opnemen van een Soul Note album uitgebreid met het Uptown String Quartet, waarin zijn dochter Maxine altviool speelt.  In de beide stukken die ik laat horen zijn Cecil Bridgewater en Odean Pope de solisten. Vooral de acht minuten lange tenorsolo van Odean Pope in A Little Booker kan mij zeer bekoren.

 

SPEELLIJST

 

MAX ROACH DOUBLE QUARTET

Cecil Bridgewater (trompet), Odean Pope (tenorsax), Tyrone Brown (bas), Max Roach (drums), Uptown String Quartet: John Williams, Cecelia Hobbs (viool), Maxine Roach (altviool), Eileen Folson (cello)

 

#  1.   Sis (componist en arrangeur: Odean Pope) (6:33)

#  8.   A Little Booker (componist en arrangeur: Max Roach) (13:50)

C.D.: Max Roach Double Quartet: Easy Winners

Opame: Platinum Factory, Brooklyn, N.Y., januari 1985 (Soul Note)

 

29th STREET SAXOPHONE QUARTET

Ed Howard, Bobby Watson (altsax), Rich Rothenberg (tenorsax), Jim Hartog (baritonsax)

#  2.   Pannonica (Thelonious Monk) (arrangeur: Jim Hartog) (5:10)

#  3.   “B” On The Break (Jim Hartog) (6:10)

#  4.   Night Dreamer (Wayne Shorter) (arrangeur: Jim Hartog) (7:45)

#  5.   New Moon (Jim Hartog) (4:50)

#  6.   My Little Suede Shoes (Charlie Parker) (arrangeur: Bobby Watson) (4:45)

#  7.   Halcyon (Jim Hartog) (8:10)

C.D.: 29th Street Saxophone Quartet: Live

Opname: Capolinea, Milano, juli 1988 (Red Records)

 

***

 

Samenstelling & presentatie:
close
Om deze functionaliteit te gebruiken moet u zijn. Heeft u nog geen account, registreer dan hier.

Maak een account aan

Wachtwoord vergeten?

Heeft u nog geen account? Registreer dan hier.

Pas het wachtwoord aan