Dwarsliggers en buitenbeentjes;
De zachtmoedige en oppassende Horace Silver is het zat, het geknoei met de honoraria en de andere drugs gerelateerde problemen die door de co-leider van de Messengers, Art Blakey, worden veroorzaakt : begin mei 1956 stapt hij uit het coöperatieve kwintet The Jazz Messengers, om kort daarna met zijn eigen Horace Silver kwintet aan een glorieuze reeks albums te beginnen. Blakey doet er bijna tweeënhalf jaar over voor hij als leider van de doorstart-editie van de Jazz Messengers de zaak weer op de rails heeft. In 1957 doet Art Blakey zaken met maar liefst negen platen-labels, die samen een tiental Messengers-LP’s op de markt brengen. Hoe flitsend Johnny Griffin als een duveltje uit een doosje zijn solo’s ook lanceert, hoe funky (maar vaak ook moeizaam zoekend) Jackie McLean en Bill Hardman ook spelen de tien Messengers albums hebben te weinig smoel, structuur en samenhang om zich te onderscheiden van de stortvloed aan hard bop albums waarmee de jazzliefhebbers in de tweede helft van de jaren vijftig worden bestookt. Maar dan treedt er in het voorjaar van 1958 een reddende engel naar voren, die het voor Art Blakey allemaal gaat regelen: Benny Golson, de brenger van
REINHEID, REGELMAAT & REPERTOIRE
De studio-agenda voor het jaar 1956 van Art Blakey bevat geen afspraken tot half maart, maar vervolgens is hij betrokken bij drie interessante projecten. Allereerst vormt hij samen met de bassist Oscar Pettiford de ritmetandem voor de pianist Thelonious Monk, die zeven overbekende songs uit The Great American Songbook als springplank voor grillige uitweidingen gebruikt. Blakey voorziet het hortende en stotende spel van Monk van dwars en uitdagend commentaar. Je merkt: Blakey heeft een voorkeur voor figuren die graag in de contramine gaan. De zeven songs (zonder ook maar één compositie van de onnavolgbare Monk zelf) komen uit als The Unique Thelonious Monk (Riverside), met die postzegel op de voorkant van de hoes.
Daarna draagt Blakey zijn steentje bij aan de zwanenzang van het coöperatieve genootschap waarmee hij de afgelopen jaren naam heeft gemaakt: The Jazz Messengers, wat ook de naam is van het laatste album van dat coöperatieve gezelschap. Het programma: drie stukken van de tenorsaxofonist Hank Mobley, twee stukken van de pianist Horace Silver, plus twee songs: It’s You Or No One en (hoe ironisch!) The End Of A Love Affair.
In Nederland ziet Phonogram wel brood in een Europese uitgave: in tegenstelling tot de stevige kartonnen hoes van de Amerikaanse versie op het Columbia label brengt Philips de plaat uit in een dunne hoes, maar wel met hetzelfde hoesontwerp, met daarin verwerkt de portretjes van de vijf Messengers: Donald Byrd, Hank Mobley, Horace Silver, Doug Watkins en Art Blakey.
Phonogram is waarschijnlijk extra gemotiveerd om die Columbiaplaat van de Jazz Messengers onder zijn hoede nemen, omdat de Phonogram-bobo’s het bij hun Columbia-collega’s voor elkaar hebben gekregen dat Rita Reys (Amerikaanse spelling) een (halve) plaat gaat opnemen, met begeleiding door de Jazz Messengers.
De eerste sessie met Rita (3 mei 1956) levert vier songs op; dat is te weinig om een plaatkant mee te vullen. Er moeten nog twee songs bij komen. De tweede sessie (25 juni) laat onbegrijpelijk lang op zich wachten, en van het oorspronkelijke begeleidingsensemble is niet veel meer over.
De Amerikaanse hoestekst licht slechts een klein tipje van de sluier op: “My One And Only Love en Spring Will Be A Little Late This Year were arranged by Horace Silver, although he left the Messengers before they were recorded, as did Mobley and Watkins. Their places were taken by Kenny Drew, Ira Sullivan and Wilbur Ware.”
HORACE SILVER HEEFT TABAK VAN DE INHALIGHEID VAN BLAKEY
Kennelijk zijn de gemoederen na 3 mei zo hoog opgelopen dat Horace Silver het niet meer over zijn hart kon krijgen om nog één keer naar de studio te komen om de klus met Rita Reys te klaren. En dat, terwijl hij de arrangementen voor de beide nog op te nemen songs al af had! Bovendien is het niet erg hoffelijk om een geschil over achterstallig honorarium (want daar bleek het natuurlijk over te gaan) uit te vechten over de rug van een jonge dame uit Rotterdam die met dit conflict niets uitstaande had. Omdat ook Mobley en Watkins het vertikten om nog met Blakey te werken moest Blakey op stel en sprong een soort nood-messengers in elkaar flansen.
De biografie van Art Blakey (2002) door Leslie Gourse biedt enige opheldering: “At least one jazz insider thought that Blakey was not only in charge of the ineluctable drive on the Jazz Messengers dates (= de plaat die in Nederland werd uitgebracht op het Philips-label) but also of the money, and that he failed to pay the other men in the band. Horace Silver said that he was not paid for his participation. It was undoubtedly Silver’s understanding of Blakey’s virtues as a dedicated, serious musician and excellent bandleader that had led him to callaborate with the drummer to begin with. But after that album, Silver was gone from the Jazz Messengers, and he did not return.” Een paar regels verder merkt Leslie Gourse nog op: “ Blakey sometimes squared his debts to drug pushers and others before paying his sidemen. It wasn’t his regular modus operandi, but it wasn’t totally unusual for him to disappear with the payroll.”
Waarschijnlijk om allerlei juridische haarkloverijen te voorkomen besluiten de Columbia-bazen al snel om Horace Silver in juli 1956 een l.p. onder eigen naam te laten maken. De bezetting is gelijk aan die van de laatste plaat van de Jazz Messengers, al is Art Blakey natuurlijk niet meer van de partij, die is vervangen door de 27-jarige Art Taylor. Als Silver’s Blue brengt Columbia deze l.p. op de markt op het minder prestigieuze sub-label Epic. (In Nederland brengt Philips ook deze plaat op de markt, met een eigen hoesontwerp.)Hierna stapt Horace Silver over naar Blue Note Records, om voor dat label in november ’56 met Six Pieces of Silver (Art Taylor is inmiddels vervangen door Louis Hayes) aan een lange reeks meestal zeer geslaagde albums te beginnen.
Nee, over Horace Silver hoeven we ons hier verder geen zorgen te maken. Maar de gangen van Art Blakey tot het moment dat Benny Golson in zijn leven komt hebben daarentegen wèl onze aandacht.
Terwijl het Horace Silver Quintet met Six Pieces of Silver een glorieuze start beleeft (Silver is behalve een funky pianist ook nog een voortreffelijke componist en arrangeur, en een scherpslijper als music director, zodat zijn ensembles altijd gepolijst klinken) scharrelt Art Blakey een kwintet bij elkaar dat niet in de schaduw kan staan van diens eerdere coöperatieve Jazz Messengers of van het kwintet van Silver.
HARD BOP
# 1. In december 1956 treedt Art Blakey met zijn in allerijl in elkaar getimmerde hofje aan in een van de New Yorkse Columbia-studio’s om daar de l.p. Hard Bop op te nemen. Deze eerste editie van de door Art Blakey geleide Jazz Messengers omvat de volgende muzikanten: de trompettist Bill Hardman (23), de altsaxofonist Jackie McLean (25), de pianist Sam Dockery (27) en de bassist Spanky DeBrest (19). Blakey mag zich met zijn 37 jaar in dit gezelschap als een veteraan beschouwen.
Het programma omvat twee standards (Stella By Starlight, My Heart Stood Still) en drie echte hard bop-composities: Cranky Spanky (Bill Hardman), Little Melonae (Jackie McLean) en een coproductie van Hardman en McLean: Stanley’s Stiff Chickens.
De fanatieke hard bop liefhebbers spreken nog altijd vol vertedering over deze muziek, maar op de keper beschouwd gaat het er meestal ruw en grofkorrelig aan toe. Natuurlijk heeft Hardman een gespierd geluid, maar als improvisator heeft hij niet veel verbeeldingskracht. Natuurlijk heeft Jackie McLean een lekkere funky janktoon, maar er zijn ook mensen die vinden dat hij vaak vals speelt. Sam Dockery speelt als begeleider vaak een nuttiger rol dan als strompelende single note improvisator. Spanky DeBrest heeft het niet erg getroffen met de kwaliteit van de opnametechniek zodat het moeilijk is om hem op zijn kwaliteiten te beoordelen. En Blakey kan temidden van deze kwakkelende jongelingen uiteraard ook niet tot grote hoogten stijgen.
RITUAL
# 2. Begin 1957 nemen dezelfde Messengers de l.p. Ritual op, die genoemd is naar een tien minuten lang slagwerk-stuk dat Art Blakey heeft gebaseerd op de ervaringen die hij heeft opgedaan toen hij enige tijd in Nigeria heeft vertoefd, tot beter begrip van zijn roots. Het nogal rudimentaire slagwerk-stuk wordt omringd door vijf composities die allemaal geschreven zijn door echte jazz-componisten: Sam’s Tune (Sam Dockery), Scotch Blues (Duke Jordan & Art Blakey), Once Upon A Groove (geschreven door de nogal obscuur gebleven Owen Marshall), Touche (Mal Waldron) en Wake Up (Blakey). Maar volgende albums zouden toch weer een greep doen in The Great American Songbook, in de vaak ijdele hoop om de albums voor het minder goed geïnformeerde publiek wat verkoopbaarder te maken. Dit ondubbelzinnige hard bop-album is uitgebracht op het Pacific Jazz-label en staat nogal haaks op de zoet gevooisde, milde West Coast muziek waar dit label zich normaliter om pleegt te bekommeren. Ik heb ooit eens ergens gelezen dat Richard Bock (van Pacific Jazz) en George Avakian (Columbia) overeen zijn gekomen dat als Avakian Chet Baker & Strings mocht uitbrengen Richard Bock een plaat van de Jazz Messengers onder zijn hoede mocht nemen. Zo is Ritual een Pacific Jazz-product geworden.
DRUM SUITE
# 3. De volgende plaat —Drum Suite op Columbia— bouwt voort op het percussionistische opzetje dat met de compositie Ritual is neergezet. De pianist Ray Bryant, de bassist/cellist Oscar Pettiford en de drummer Art Blakey vormen een conventioneel jazz-trio dat het moet opnemen tegen twee jazz-drummers -Jo Jones en Specs Wright- en twee afrocubaanse slagwerkers: Candido Camero en Sabu Martinez. Blakey & Martinez, Bryant en Pettiford hebben elk een stuk geschreven die tezamen de Drum Suite vormen. Om tot een complete l.p. te komen draven de Jazz Messengers op met Nica’s Tempo van Gigi Gryce, D’s Dilemma (Mal Waldron) en Just for Marty (Bill Hardman).
In de Legacy Serie van Columbia is Drum Suite in 2005 als c.d. uitgekomen, en daarop zijn in The Sacrifice (de compositie van Blakey & Sabu) de bijdragen van Ray Bryant en Oscar Pettiford te horen, die er op de oorspronkelijke l.p. uit waren gemonteerd! De hoestekst van de drummer Kenny Washington is een wonder van kennis en helderheid. Verder bevat deze c.d. nog drie -voortreffelijke- stukken door de EHBO Messengers, hetzelfde kwintet dat ook Rita Reys heeft bijgestaan, toen Horace Silver c.s. er, na 4 songs, de brui aan hadden gegeven. De duetten van Ira Sullivan op trompet met Donald Byrd geven deze weinig bekende stukken extra diepte. Qua leeftijd voldoen deze muzikanten
wel aan de norm die Art Blakey bij de formatie van zijn bands hanteert —hij omringt zich bij voorkeur met zeer jonge, ruwe, beloftevolle diamanten— al is de bassist Wilbur Ware met zijn 32 jaar aan de oude kant, terwijl Donald Byrd 23 is, Ira Sullivan 25 en Kenny Drew 27. Maar Ira Sullivan wil zijn tenorsax, in ieder geval tijdelijk, liever opbergen en zich op het trompetspel concentreren. Laat hij daarom met opzet nogal eens een piepend riet in zijn tenorsolo’s horen? En Donald Byrd en Kenny Drew zijn eigenlijk al te ver op het carrièrepad om nog voor een kneedbare Messenger te kunnen doorgaan. Dus met deze nood-aflevering van de Messengers blijft het bij die twee songs met Rita Reys en bij Lil’ T en de beide takes van The New Message, allebei composities van Donald Byrd.
ORGY IN RHYTHM
# 4. Blue Note heeft contact gehouden met Art Blakey en stelt hem in staat om op één dag, 7 maart 1957, de beide l.p.’s die samen Orgy in Rhythm vormen, op te nemen. Vier jazz-drummers en vijf afro-cubaanse slagwerkers vormen samen met Herbie Mann, Ray Bryant en Wendell Marshall het ensemble dat de acht “composities” van Art Blakey moet uitvoeren.
Ira Gitler heeft de bijzondere aanpak bij dit percussie-project beeldend beschreven: “The date was on March 7, 1957 and set for 9:00 p.m. At 8:30 Alfred Lion (de baas van Blue Note ) went into the hall (= de ballroom van het Manhattan Towers Hotel, die door Rudy van Gelder af en toe als opnamestudio werd gebruikt) to check the set-up and to his complete astonishment, everyone was there. The electric excitement of expectancy, the feeling that something was really going to happen was in the air.
Nothing was rehearsed, there were no scores. As the overseer, Art explained the rundown on each number to the rest, giving them the structure of the piece. From his seat at the drums he directed the tympani, the other jazz drummers and bass, piano and flute with significant gestures. Sabu directed the Latin rhythm section and was a dynamo throughout, singing, chanting, playing sticks on bongos, blowing whistles, etc. Each tune was done only once. Because they stressed communication between the performers and represented a spontaneous interrelation of feeling, they were not vehicles to be done over and over. There was a nervousness present at first but it left after a half hour. Art advised “Just listen to each other. Close your eyes and think you’re home.” With a line-up of talent such as was assembled at the hall that night, all that was necessary was that they listen to each other; inspiration could be the only result.”
De criticus van Down Beat, Don Gold, beloonde deel 2 van dit tweeluik met drie sterren: “This is not for people in small apartments or people subject to headaches on slight provocation, but for those interested in music that encompasses a part of jazz and forms that preceded jazz, this is recommended. There’s a whole lot of cookin’ goin’ on here, but in this case too many cooks don’t mess it up.” Dom Cerulli had deel 1 gerecenseerd en kwam een halve ster hoger uit dan Don Gold: “When the four drummers on Orgy start passing the solos around, the technique and the artistry are awesome.”
A MIDNIGHT SESSION
# 5. De volgende twee dagen, 8 en 9 maart 1957, moet Art Blakey aantreden met zijn Jazz Messengers voor een opname in de Carl Fischer Concert Hall in NYC.
Op de resulterende Elektra l.p. A Midnight Session with the Jazz Messengers staan zes pure jazz-composities: drie van Ray Draper, een van Blakey (Mirage), een van Gigi Gryce (Casino) en Potpourri van Mal Waldron.
Zelfs in mijn meest fanatieke vinylverzamelaars periode ben ik deze Elektra l.p. nooit tegengekomen, wel de latere uitgaven op Savoy (in l.p.- en c.d.-vorm).
LERNER and LOEWE
# 6. Vier dagen later, op 13 maart 1957, bevinden Blakey en zijn discipelen zich alweer in een New Yorkse studio, in Webster Hall, om voor Vik, het budget label van RCA Victor, zes liedjes uit drie musicals van Lerner en Loewe vast te leggen. Op de zwaar beletterde hoes staan ook nog de met een showbiz grijns opgetuigde portretjes van de vijf Jazz Messengers: Art Blakey, Bill Hardman, John Griffin (die Jackie McLean vervangt), Bill (!) Dockery, en Jimmy de (!) Brest. Het gezelschap speelt “selections from Lerner and Loewe’s My Fair Lady, Brigadoon, Paint Your Wagon”.
De Down Beat-recensie van Leonard Feather is niet mals: “The notes (uit de hoestekst) are too frank for comfort: Dom Cerulli (= de hoestekst-schrijver) quotes one cat on how beat he felt, another on how unsuitable the tunes were, a third on how they set about “reworking the arrangements.” What arrangements? Aside from unison rephrasings of the melody on first and last choruses, there is none but the most skeletal of writing. What merit the album has lies with the soloists, who fortunately are all superior representatives of the hard bop school. Hardman is most eloquent on On The Street Where You Live, Griffin cooks throughout, and Blakey is his usual indomitably propulsive self.
In other words, this was potentially a four-star album except for the material, which fits like the first suit you pick off the pipe rack. On the other hand, commercially speaking, I know Vik’s Bob Rolontz was wise to use this gimmick, for it should certainly help the Messengers toward a healthy sale.”
Overigens is dit een mooi voorbeeld van een recensie waarin de auteur de kool en de geit spaart: hij is eerst genadeloos over de rudimentaire arrangementen, maar daarna roept hij de muzikanten uit tot “superior representatives of the hard bop school”. En zou het commercieel gezien een slimme zet zijn geweest om de Messengers op te zadelen met zes uit hun context gewrikte musical-liedjes? Ook dit album ben ik tijdens mijn vinyl safari’s nooit tegen gekomen. Michael Cuscuna heeft geen twijfels: “it would be the most obscure album of his (Blakey’s) career with the longest title: Art Blakey’s Jazz Messengers: Selections From Lerner And Loewe’s My Fair Lady, Brigadoon, Paint Your Wagon. This date was most likely overlooked because of its corny concept and unwieldy title. But in fact, this is one incredibly swinging session. Where Jackie McLean gave the group an intensity, Johnny Griffin gives it a sleek, supersonic speed.”
A NIGHT IN TUNISIA
# 7. Minder dan een maand na het Lerner & Loewe album bevinden Blakey en zijn robbedoezen zich op 8 april 1957 alweer in een New Yorkse studio, vanwege de terugkeer van Jackie McLean in een zesmans bezetting. Deze sessie levert vijf stukken op die uitkomen op het Vik-album A Night in Tunisia. In de overbekende titel van Dizzy Gillespie voltrekt zich met medewerking van alle Messengers een uitbundig slagwerkfeest. Verder nog vier solide jazz-composities: van Bill Hardman Theory of Art, van Jackie McLean Couldn’t It Be You?, van Johnny Griffin Off The Wall en Evans van Sonny Rollins. De aanwezigheid van de vinnige snelheidsduivel Johnny Griffin, die vaak als een duveltje uit een doosje met erg geestige boutades op de proppen komt, geeft dit album een geduchte meerwaarde. Van deze sessie komen in het c.d. tijdperk nog vijf alternate takes op de markt.
Hoe keken tijdgenoten nou aan tegen dat onophoudelijke bombardement van Blakey platen? Toch wel instructief om de ultrakorte recensie van Down Beat-criticus Dom Cerulli er nog even op na te slaan: “The Messengers, hitting hard and clean again, paced by Blakey at the drums. The title track is a long (nearly 13 minutes) rhythmic probing of Dizzy’s tune, with opening and closing rhythmic passages featuring everyone in the group playing a variety of rhythm instruments. The remainder of the set, except for McLean’s Couldn’t It Be You?, a medium ballad, is all swinging Messenger. Griffin’s work is impressive, as is the trumpeting of Hardman. McLean blows hot and cold. Dockery shows flashes of promise. The up tunes are loose heads, with solos strung out and the proceedings propelled by Blakey.” Rating: ***1/2
En dan heeft RCA ook nog materiaal vastgelegd door Art Blakey’s Jazz Messengers Plus Four, maar die twee stukken van Gigi Gryce zien pas het daglicht in 1987 via een c.d., met als titel Theory of Art.
TOUGH!
# 8. In het voorjaar van 1957 leggen de Messengers in een studio in Minneapolis
vijf stukken vast, die pas jaren later door het Cadet label, gevestigd in Chicago, op de markt worden gebracht; de naam van het album: Tough! Ik ben in het gelukkige bezit van de niet erg courante c.d. The Hardbop Academy (Affinity, 1990), en daarop is Tough! gekoppeld met Max!, een Argo-album door het Max Roach kwintet.
Behalve twee stukken van Duke Jordan (Scotch Blues en Flight to Jordan), Transfiguration van Art Blakey en Exhibit A van Gigi Gryce, bevat Tough! ook nog een Gershwin-medley. Tijdens een van de sessions voor RCA (december ’56) is die Gershwin-medley ook al gespeeld, maar is toen niet door de ballotage gekomen. Michael Cuscuna: “I never asked Blakey if this four-tune routine was a reverent tip of the hat to a great American composer or a private joke that ssemed to please audiences. The fact that it starts with the most overwrought of Gershwin pieces (Rhapsody in Blue), is played with vibrato and never really develops in terms of solos makes me suspect the latter.” Blakey zal wel gedacht hebben: we hebben er tijd in gestopt, het is een gimmick waarmee we het publiek aan het lachen krijgen, en nu gaan we die lekker op de plaat zetten.
CU-BOP
# 9. In mei 1957 staan de Messengers alweer in een New Yorkse studio, om voor het Jubilee-label het album Cu-Bop op te nemen. Je merkt aan de tekst op de hoes dat dit label niet erg vertrouwd is met de jazzwereld: Art Blakey and his Jazz Messengers with Sabu and a Bongo. Zo’n manier van afficheren is sowieso al hoogst ongelukkig, maar het is allemaal nog een graadje pijnlijker omdat Sabu Martinez een conga-specialist is.
Voor een beoordeling van deze l.p. geef ik het woord aan de Down Beat-criticus Don Gold: “The Jubilee LP is devoted to a vigorous exploitation of four tunes (Dizzy Gillespie’s Woodyn’ You, Blakey’s Sakeena, Griffin’s Shorty, Charlie Shavers’ Dawn on the Harvest), with the help of Sabu on two conga drums. Occasionally, Sabu and Blakey manage to perpetuate some fascinating conversations, but the other soloists were not up to par the day this was recorded. Desert, a Charlie Shavers composition, is given a witty treatment and is the most significant portion of the LP but is not in itself satisfying. (…) Characteristically, however, when the flesh is weak, the Blakey spirit does its best to be swingingly willing.” Rating: **1/2
ART BLAKEY’s JAZZ MESSENGERS WITH THELONIOUS MONK
# 10. Een week na de sessie met Sabu Martinez staan de Messengers alweer in een New Yorkse studio, met dien verstande dat Sam Dockery plaats heeft moeten maken voor Thelonious Monk, die natuurlijk veel meer is dan een willekeurige gastsolist. Op het programma staan vijf composities van Thelonious Monk: Evidence, In Walked Bud, Blue Monk, I Mean You en Rhythm-A-Ning; de Messenger Johnny Griffin heeft ook een stuk ingebracht: Purple Shades.
Ik laat wederom de Down Beat-criticus Dom Cerulli aan het woord: “ Griffin throughout has less of the runaway fire and more cohesion than his recent recordings have shown. Hardman, too, seems in better control than on recent outings. Blakey’s work is not so blatantly out front as when he is at the reins, but his presence is certainly felt rhythmically and creatively. Some of the ensembles, as on Evidence, show signs of roughness around the edges. And neither horn soloist manages to sustain the level set in Purple Shades and in Blue Monk all the way through the other tracks. DeBrest also solos well on both tunes. On Shades, Monk comes through with some concise and witty work behind the soloists.
The LP is angular, often quite brittle, but also quite representative of Monk and where he stands today.” Rating: ****
Het treft nogal ongelukkig dat telkens Dom Cerulli de recensent is die de platen onderhanden neemt die deel uitmaken van dit overzicht, want erg verhelderend en meeslepend zijn Cerulli’s stukjes nou niet bepaald, in tegenstelling tot die van zijn Down Beat-collega’s Leonard Feather, John Tynan, Martin Williams en John S.Wilson.
Daarom haal ik ook nog even de recensie uit het archief die Richard Cook en Brian Morton vijftig jaaar later hebben gepubliceerd in The Penguin Guide to Jazz Recordings (2008): “ Blakey appeared on several of Monk’s seminal Blue Note sessions, and had an intuitive understanding of what the pianist wanted from a drummer. Griffin, volatile but serene in his mastery of the horn, was an almost ideal yet very different interpreter of Monk’s music. There are five Monk tunes and one by Griffin on this masterpiece. If Hardman wasn’t on the same exalted level, he does nothing to disgrace himself and DeBrest keeps calm, unobtrusive time. The continuous dialogue between piano and drums comes out most clearly in passages such as Monk’s solo on ‘In Walked Bud’, but almost any moment on the session illustrates their unique empathy. Both use simple materials, yet the inner complexities are astonishing and the music retains an uncanny freshness after fifty years; no passage is like any other and some of the tempos —for ‘Evidence’ and ‘I Mean You’— are almost unique in the annals of Monk interpretation.” Waardering: een kroontje plus ****
Het zal u duidelijk zijn: Art Blakey’s Jazz Messengers with Thelonious Monk (Atlantic) wordt door velen beschouwd als het belangrijkste Messengers album uit de stormachtige periode december 1956—december 1957.
HARD DRIVE & ART BLAKEY’ S BIG BAND
# 11. & # 12. Voordat Art Blakey het jaar 1957 afsluit met een big band plaat als een (niet voor de volle 100% geslaagde) klaroenstoot, neemt hij in oktober met zijn Messengers eerst nog een kwintet plaat op: Hard Drive (Bethlehem). Zoals inmiddels gebruikelijk is er geen sprake meer van potsierlijke uitstapjes naar de musical-wereld, maar doet Blakey zijn voordeel met de compositorische talenten van zijn bandleden en goede bekenden. Zo is Jimmy Heath met twee stukken van de partij (For Minors Only en For Miles and Miles), net als Johnny Griffin (Right Down Front en Krafty) en Bill Hardman (Deo-X en Sweet Sakeena); van een vriend uit Philadelphia, de pianist, componist en docent Leon Mitchell, staat Late Spring op het programma. Sam Dockery doet slechts mee op Deo-X; Junior Mance—aanmerkelijk soepeler in zijn zoektochten dan de altijd wat moeizaam opererende Sam Dockery— is de pianist in de overige zes stukken.
Art Blakey mag van Bethlehem Records het drukke maar rommelige jaar 1957 afronden met een big band project. Daar zal Blakey, met zijn veeljarige ervaring als big band drummer bij de orkesten van Fletcher Henderson, Billy Eckstine en Lucky Millinder niet van hebben wakker gelegen, maar dat hadden de arrangeurs beter wel kunnen doen. De arrangementen (zes stuks, samen goed voor 23 (!) minuten muziek) doen nogal ongeïnspireerd aan, waardoor de muziek nooit echt tot leven komt, ondanks de altijd enthousiaste inzet van Art Blakey en de gepassioneerde solo’s van John Coltrane in Midriff (Jerry Valentine) en in de beide stukken van Al Cohn (Ain’t Life Grand en The Outer World). Via twee stukken in kwintet-bezetting (Donald Byrd, John Coltrane, Walter Bishop, Wendell Marshall, Blakey) wordt het album Big Band van een aanvaardbare lengte (ruim 35 minuten) voorzien. Het jaar dat met een grandioze knal had moeten eindigen liep af met een sisser.
Het was een jaar waarin Blakey zaken heeft moeten doen met maar liefst negen verschillende platen-labels, die uiteindelijk twaalf LP’s op de markt zouden brengen, waarvan je er tien als een pure Jazz Messengers plaat kunt beschouwen, terwijl Drum Suite eigenlijk maar voor de helft een Messengers-plaat is.
ART BLAKEY DOET DRINGEND BEROEP OP BENNY GOLSON
Het is opmerkelijk dat er na de LP Hard Drive (11 oktober 1957) bijna dertien maanden voorbij gaan voordat de nieuwste editie van de Jazz Messengers de studio betreedt om op 30 oktober 1958 Moanin’ vast te leggen. Die tweede editie had even tijd nodig om goed beslagen ten ijs te verschijnen. De muzikant die zich hiermee heeft belast is de 29-jarige componist, arrangeur en tenorsaxofonist Benny Golson uit Philadelphia. Ergens in het eerste kwartaal van 1958 wordt Benny Golson opgebeld door een paniekerige Art Blakey met de vraag of Golson hem uit de penarie wil halen omdat Jackie McLean niet meer de beschikking heeft over een cabaret card (een soort V.O.G. Voor jazzmuzikanten).
In Hard Bop Academy van Alan Goldsher vertelt Benny Golson: “Art Blakey didn’t know it, bit I would have played for free. And I went down and played, and I noticed that although the band had been together for a while, not much was happening —they were just playing tunes. But on a personal level, he just laid me out. I’d never played with a drummer like that before.”
At the end of that night , Benny was aghast with the Jazz Messengers’ paltry paycheck. “I said, Art, you’re a great man; this pay is nothing for you. It makes me sad.” Blakey knew Golson’s assessment was accurate, so he asked the tenorist for somes assistance. “He looked at me with his sad, beautiful cow eyes and said, “Can you help me?” And I can’t believe what came out of my mouth, this young man who hadn’t been in New York too long. I said, “Yes, if you’ll do exactly what I tell you.” How dared I? But he went for it. He said ‘What should I do?’ And I said “Get a new band”.
Enter Benny’s homeboys Lee Morgan, pianist Bobby Timmons and bassist Jymie Merritt. Initially, Art Blakey was suspicious about the influx from the City of Brotherly Love. As Golson remembered “Blakey asked, ‘What’s all this Philadelphia stuff?”. I told him, “Trust me”.
Vervolgens ging Benny Golson voortvarend aan de slag. Als music director was hij in de eerste plaats verantwoordelijk voor het repertoire. Bij de big band van Dizzy Gillespie had hij zich al bewezen als een sterke componist, met weergaloze stukken als I Remember Clifford, Whisper Not en Stable Mates. Op de lessenaars van de Messengers komen daar nieuwe Golson-stukken bij: Are You Real?, Along Came Betty, Blues March en Just By Myself. Maar de andere Messengers leveren ook stukken: Politely van Bill Hardman en Moanin’ van Bobby Timmons, plus stukken van Dizzy Gillespie, Charlie Parker en Thelonious Monk.
Maar Golson doet meer: hij zorgt ervoor dat Benjamin Herman zich niet langer aan het vaak wat haveloze voorkomen van de Messengers hoeft te ergeren en steekt ze in scherp gesneden kostuums, hij legt de zweep erover tijdens het instuderen van het nieuwe repertoire zodat het samenspel tijdens de uitvoeringen volstrekt rafelloos verloopt, hij ziet erop toe dat de optredens op tijd beginnen, dat na de pauze de vijf Messengers een gretige en georganiseerde indruk maken door tegelijk en met gezwinde pas weer het podium te betreden. De door de Messengers nog nooit vertoonde punctualiteit plus hun onberispelijke wel erg nadrukkelijk geëtaleerde podium-etiquette in combinatie met al die hartveroverende stukken waarvan Moanin een smash hit werd zorgden ervoor dat alle boekers en clubeigenaren, die gezworen hadden dat ze Art Blakey nooit meer terug wilden zien, nu in de rij stonden om hem weer welkom te heten.
Het is opmerkelijk dat de beide optredens in Nederland, op 29 november 1958, totaal uitverkocht waren terwijl de LP Moanin’ nog niet op de markt was. Maar in het internetloze tijdperk kon de boodschap kennelijk ook snel aanslaan.
Benny Golson hield het na de succesvolle lancering van de door hem grondig gecoachte editie van de Jazz Messengers aan het eind van 1958 voor gezien. Het zou wat Golson betreft bij die ene sensationele plaat blijven, al verschijnen er later nog wel live opnames van optredens in Scheveningen, Parijs (Club St. Germain en Olympia), Zürich en de muziek bij Des Femmes Disparaissent van Edouard Molinaro.
Golson stort zich in 1959 op zijn volgende project: het Jazztet.
SPEELLIJST
*Art Blakey and the Jazz Messengers
Lee Morgan (trompet), Benny Golson (tenorsax), Bobby Timmons (piano), Jymie Merritt (bass), Art Blakey (drums)
# 1. Along Came Betty (Benny Golson) (9:33)
# 2. I Remember Clifford (Golson) (6:02)
**Benny Golson Quintet
Curtis Fuller (trombone), Benny Golson (tenorsax), Barry Harris (piano), Jymie Merritt (bass), Philly Joe Jones (drums)
# 3. Strut Me (Golson) (6:03)
# 4. Cry A Blue Tear (Golson) (5:20)
***Benny Golson Quintet
Curtis Fuller (trombone), Benny Golson (tenorsax), Ray Bryant (piano), Tom Bryant (bass), Al Harewood (drums)
# 5. Soul Me (Golson) (6:37)
# 6. Blues After Dark (Golson) (8:37)
# 7. Jam For Bobbie (9:21)
****Benny Golson Quintet
Curtis Fuller (trombone), Benny Golson (tenorsax), Ray Bryant (piano), Paul Chambers (bass), Art Blakey (drums)
# 8. Drum Boogie (Gene Krupa-Roy Eldridge) (3:59)
BRONNEN
# 1. # 2.: Art Blakey and the Jazz Messengers—Live in Scheveningen 1958 (Fondamenta/Devialet) (2018)
# 3. # 4.: Benny Golson Quintet—The Other Side of Benny Golson (Riverside)
# 5. # 6. # 7.: Benny Golson Quintet: Gone With Golson (Prestige)
# 8.: Benny Golson Quintet: Groovin’ With Golson (Prestige)