Dwarsliggers & Buitenbeentjes | Concertzender | Klassiek, Jazz, Wereld en meer
Search for:
spinner

Dwarsliggers & Buitenbeentjes

za 24 feb 2024 15:00 uur
foto: Kotivalo

Dwarsliggers en Buitenbeentjes: CARLA BLEY PLUS EEN PAAR LEDEN VAN HAAR CLAN

Ook in deze uitzending besteden we weer aandacht aan het werk van de componist, arrangeur, bandleider, dirigent en pianist Carla Bley. Carla is in de herfst van 2023 op 87-jarige leeftijd overleden in haar woonplaats Willow, in de staat New York. Vanwege een hersentumor was zij de laatste jaren niet meer in staat om nog op te treden.

In dit programma zijn twee composities uit het begin van haar carrière (eerste helft van de jaren ’60) aan de orde: Mother of the Dead Man en Sing Me Softly of the Blues. Van beide stukken horen we telkens vier verschillende versies, enerzijds door de auteur zelf van deze intrigerende composities, maar ook door twee van haar clan-leden: de vibrafonist Gary Burton  en de componist-arrangeur-bandleider Michael Gibbs.

 

******

 

DE SPEELLIJST

 

# 1. Mother of the Dead Man (Carla Bley)     4:48

**Gary Burton—vibrafoon, Larry Coryell—gitaar, Steve Swallow—contrabas, Bobby Moses—drums

***L.P.: Lofty Fake Anagram (RCA Victor) opname: augustus 1967

 

# 2. Mother of the Dead Man (Carla Bley)     2:52

**Mike Mantler—trompet, Jimmy Knepper—trombone, Howard Johnson—tuba , Steve Lacy—sopraansax, Gato Barbieri—tenorsax, Carla Bley—toetsen, directie, Gary Burton—vibrafoon, Larry Coryell—gitaar, Steve Swallow—contrabas, Lonesome Dragon (= Bobby Moses)—drums

***L.P.: Gary Burton—A Genuine Tong Funeral (RCA Victor) opname: november 1967

 

# 3. Mother of the Dead Man (Carla Bley)     8:48

**Mike Gibbs Band: Kenny Wheeler, Henry Lowther—trompet, Chris Pyne, Malcolm Griffiths, Geoff Perkins—trombone, Ray Warleigh, Stan Sulzmann, Alan Skidmore—saxofoon, David MacRae—Fender Rhodes piano, Chris Spedding—gitaar, Roy Babbington—basgitaar, John Marshall—drums, Frank Ricotti—vibrafoon, slagwerk (opgenomen: mei/juni 1972 in Ronnie Scott’s, Londen)

***L.P.: Mike Gibbs Band—Just Ahead (Polydor)

 

# 4. Mother of the Dead Man (Carla Bley)     5:53

**Carla Bley—piano, Steve Swallow—bas

***C.D.: Carla Bley & Steve Swallow—Go Together (Watt) opname: Willow, New York, zomer 1992

 

# 5. Sing Me Softly of the Blues (Carla Bley)     7:42

**Michael Mantler—trompet, Roswell Rudd—trombone, Bob Stewart—tuba, Carlos Ward—rieten, Carla Bley—piano, orgel, Richard Tee—(elektrische) piano, Cornell Dupree—gitaar-solo, Eric Gale—gitaar, Gordon Edwards—basgitaar, Steve Gadd—drums

***C.D.: Carla Bley: Dinner Music (Watt) opname: Willow, New York; juli t/m september 1976

 

# 6. Sing Me Softly of the Blues (Carla Bley)     4:02

**Gary Burton—vibrafoon, Larry Coryell—gitaar, Steve Swallow—contrabas, Roy Haynes—drums

***L.P.: The Gary Burton Quartet: Duster (RCA Victor) opgenomen: april 1967

 

# 7. Sing Me Softly of the Blues (Carla Bley)      13:50

nadere gegevens: zie #3

 

# 8. Sing Me Softly of the Blues (Carla Bley)     5:48

nadere gegevens: zie #4

 

 

*******

 

RCA -BONZEN GEVEN GARY BURTON BIJNA CARTE BLANCHE

 

Die clan komt spontaan tot stand zo rond het begin van de jaren zestig, als de vibrafonist Gary Burton (*1943), de Engelse componist/bandleider Mike Gibbs (*1937), de componist/bandleider George Russell (1923—2009), de bassist Steve Swallow (*1940) en de pianist Paul Bley (1932—2016) elkaar veelvuldig tegenkomen in en rond Boston. Boston & omgeving grossieren in prestigieuze instituten als de Berklee School of Music, de Lenox (Massachusetts) School of Jazz, The Boston Conservatory en de Tanglewood Summer School.

De Berklee-alumnus Gary Burton geeft in deze uitzending maar liefst drie keer acte de présence: we horen hem twee keer met een kwartetversie van respectievelijk Mother of the Dead Man en Sing Me Softly of the Blues, en zijn kwartet vormt de ritmesectie in de door Carla Bley gearrangeerde versie van Mother of the Dead Man voor een mini big band van tien instrumentalisten. Mother of the Dead Man, met als ondertitel A Gesture of Sympathy, is eigenlijk deel 7 van de 11-delige suite A Genuine Tong Funeral die door Carla Bley in de tweede helft van de jaren zestig is gecomponeerd. Het is een moeilijk te bevatten, etherisch werk waarvoor je als luisteraar echt je best moet doen om er greep op te krijgen. Bijna 57 jaar na registratie geeft deze Dark Opera Without Words zijn geheimen nog steeds niet zonder slag of stoot prijs.

Aan het begin van de carrière van Gary Burton heeft RCA Victor grote verwachtingen van het commerciële succes van de op piepjonge leeftijd geëngageerde vibrafonist. Op zijn 18de legt hij New Vibe Man in Town vast, en als hij in 1968, op zijn 25ste, de overstap naar Atlantic maakt heeft hij 12 albums voor RCA  Victor op zijn naam staan. Hoewel de verkoopcijfers niet bepaald meevielen hebben de RCA-bobo`s er tot het bittere einde vertrouwen in dat het met die verkoopcijfers wel goed zal komen. Als Gary Burton dan ook met de plannen voor  A Genuine Tong Funeral komt aanzetten kost het hem weinig overredingskracht om dit project er bij de afdeling Artists & Repertoire door te krijgen. Met die vijf extra blazers plus de aanwezigheid van Carla Bley, die ook nogal wat noten op haar zang heeft, is dit een ongebruikelijk kostbaar project. Maar nu Gary met zo’n kleurrijke mini big band komt opdraven zou met het tiende album van Gary Burton wel eens de doorbraak kunnen komen, hopen de bobo’s.

Hoewel de naam van Gary Burton tot vier keer toe op de voorkant van de oorspronkelijke hoes staat afgedrukt terwijl de naam van Carla Bley schittert door afwezigheid, hebben we hier in feite met een pure Carla Bley-produktie te maken. Het zijn haar composities, het zijn haar arrangementen, het zijn haar blazers (met wie Carla intensief heeft samengewerkt bij de realisatie van met name dat magnum opus van haar: Escalator Over the Hill), bovendien heeft zij als “conductor” de algehele regie bij de realisatie van deze etherische opera in handen gehad. Het idee om alleen  de naam van Gary Burton op de voorkant van de hoes af te drukken komt uiteraard niet uit de koker van de super beschaafde, bescheiden Gary Burton, dat moet een bedenksel van de producer zijn geweest.

 

DE RCA-BOBO’S BEZORGEN ONS PER ABUIS EEN DUURZAAM MEESTERWERK: A GENUINE TONG FUNERAL

 

Aan de onwetendheid van de RCA-bobo`s en de ruimhartigheid van Gary Burton hebben we in ieder geval een van de interessantste en meest cryptische albums van de jaren zestig te danken. De Down Beat-criticus Don DeMichael begiftigt dit obscuur gebleven meesterwerk met vijf sterren, in het kerstnummer van 1968.

Hoe voorlijk de muziek van Carla Bley in feite was (en nog steeds is) blijkt  uit het feit dat de drummer van het Gary Burton kwartet, Bobby Moses, niet met zijn eigen naam in de bezetting wilde staan; omdat hij de muziek van A Genuine Tong Funeral afschuwelijk vond heeft hij het voor elkaar gekregen dat hij als Lonesome Dragon op de hoes staat vermeld.  (Overigens heeft hij later wel spijt betuigd…).

Country Roads & Other Places, opgenomen in september 1968,  wordt de laatste plaat die RCA Victor uitbrengt van Gary Burton. In zijn relatie met RCA had Burton inmiddels zoveel onbenul en apathie te verduren gekregen dat hij er zelf na twaalf albums de brui aan geeft!

In een toelichting bij de cd-uitgave van Duster en Country Roads doet scribent Charles Waring uit de doeken waarom Gary Burton geen vertrouwen meer had in RCA: “Burton`s decision to leave RCA –even though they had offered him an extension to his contract— was partly motivated by the fact that the person who was assigned to be his new producer had proposed that the vibraphonist record a project with pianist Billy Taylor, which would then be titled “Burton & Taylor”. This crass attempt to capitalise on the fame of Hollywood husband-and-wife stars Richard Burton and Elizabeth Taylor was the final straw for Burton, who accepted an invitation to join Atlantic Records which, in contrast to the corporate and impersonal nature of RCA, was, he stated in his autobiography, “a family company where decisions were made on a fast and personal basis.” His first album for the company , Throb, released in late ’69 followed the jazz-rock trajectory that Burton had initiated during the second-half of his tenure with RCA and included more Mike Gibbs material.”

Nu ik u een vluchtig kijkje heb vergund op de beweegredenen van de RCA-magnaten ontkom ik er niet aan om A Genuine Tong Funeral —het per ongeluk geproduceerde meesterwerk— binnenkort een keer integraal via de Concertzender ten gehore te brengen.

 

DE LESSEN VAN BOSTON MAKEN MIKE GIBBS TOT EEN ENIGMATISCHE EIGENHEIMER

 

In deze uitzending komt nog een ander lid van de Carla Bley-clan opdraven: de door  Charles Waring zojuist opgevoerde Mike Gibbs. Gibbs is in Nederland nogal onbekend gebleven, maar in Engeland, in Amerika en tot voor kort ook in Duitsland heeft hij tal van prestigieuze big band-projecten kunnen realiseren.

Mike Gibbs wordt geboren op 25 september 1937 in Harare (Zimbabwe) dat in koloniale tijden bekend stond als Salisbury (Rhodesië). Op zijn zevende krijgt Mike zijn eerste pianolessen, en op zijn zeventiende begint hij zich te bekwamen in het trombonespel. Om met name zijn trombonespel verder te ontwikkelen verhuisde hij begin 1959 naar Boston (Massachusetts) om te studeren aan het Berklee College of Music  en het Conservatorium van Boston.  In 1961 bemachtigt Gibbs een beurs voor de Lenox School of Jazz, waar hij als docenten coryfeeën treft als Gunther Schuller, George Russell en Jay Jay Johnson (niet alleen een buitengewoon vaardige bebop-trombonist maar ook een veel gevraagde film- en televisiecomponist). Gewapend met de nodige recent behaalde diploma’s krijgt Gibbs in 1963 een beurs voor Tanglewood waar hij zich verder kan verdiepen in de vakken compositie en instrumentatie —in de loop van zijn verblijf in Boston was de trombone van Mike Gibbs steeds meer op het tweede plan terecht gekomen— aan de hand van geweldenaars als Aaron Copland (1900-1990), Lukas Foss (1922-2009), Iannis Xenakis (1922-2001) en Gunther Schuller (1925-2015).

Na een tussenstop in Zimbabwe strijkt hij in 1965 weer in Engeland neer om toch weer de trombone op te pakken, in de bands van Graham Collier, John Dankworth, Mike Westbrook, Tubby Hayes en Cleo Laine, in theater-orkesten en als studio-muzikant. Tijdens al die werkzaamheden fungeert de ogenschijnlijk eenvoudige sectietrombonist steeds vaker als manusje van alles dat behulpzaam is bij het opruimen van allerlei hobbels bij het instuderen van nieuwe stukken en bij problemen tijdens de opnamesessies. Ook zijn compositorische vernuft, aangescherpt door zijn fanatieke studiejaren in Boston, begint op te vallen: de radio-, televisie- en filmwereld doen steeds vaker een beroep op hem.

 

MEGA-ORKEST VAN MICHAEL GIBBS KLINKT GLASHELDER

 

In 1969 nodigt het Deram-label (een Decca-spruit) Mike Gibbs uit om zijn debuut-album —met als titel Michael Gibbs— onder hun auspiciën op te nemen. Deram houdt niet van halve maatregelen; in totaal worden er 38 muzikanten ingehuurd om het eerste album van Mike Gibbs te realiseren: 7 trompettisten, 7 (bas-)trombonisten, 4 hoornisten, 2 tubaïsten, 7 saxofonisten, 2 cellisten, 2 pianisten, 4 (bas-)gitaristen en 3 slagwerkers.

Onder die drie dozijn muzikanten bevinden zich tal van namen die al snel zouden uitgroeien tot steunpilaren van de Londense free jazz- en fusion-scene: Kenny Wheeler en Henry Lowther bij de trompettisten, bij de trombonisten Chris Pyne, bij de rieten Alan Skidmore, Barbara Thompson, John Surman en Mike Osborne, en ook de ritmesectie mag er zijn met sterke persoonlijkheden als de pianist Mick Pyne (broer van de trombonist Chris Pyne), de gitaristen Jack Bruce en Chris Spedding plus de drummers John Marshall en Tony Oxley.

Ik bewaar goede maar vervaagde herinneringen aan deze plaat die ik in 1971 bij Concerto in Amsterdam heb aangeschaft. Om mijn geheugen op te frissen heb ik de acht stukken die op Mikchael Gibbs staan de afgelopen dagen nog eens  een paar keer aandachtig beluisterd en ik vind de (52 minuten) muziek op Gibbs’ eersteling nog steeds intrigerend en een tikkeltje raadselachtig. Hij heeft weliswaar een enorm orkest tot zijn beschikking, maar hij laat de secties vaak gescheiden van elkaar opereren zodat de muziek  vaak heel transparant blijft. Gibbs stapelt de secties bij voorkeur niet op elkaar. Hij laat het koper vaak hele mooie, desolaat gestemde klaroenstoten voortbrengen, waarna de saxofoon-sectie weer wat warmte kan verspreiden. De drummers spelen meestal zachtaardige maar desalniettemin onmiskenbare rock-ritmen, maar vaak creëren ze ook een uitgesproken free jazz-ondergrond. Mike Gibbs heeft kennelijk een grenzeloos vertrouwen in zijn solisten, want Kenny Wheeler, Chris Pyne en de leden van de saxofoonsectie krijgen enorm veel soloruimte om hun free jazz-strapatsen bot te vieren. Ondertussen zorgen de meer op rock en blues georiënteerde gitaristen Chris Spedding en Jack Bruce voor een verzadigde, gemakkelijk in het gehoor liggende ondergrond. Nadat zijn solisten langdurig in volledige vrijheid de grenzen hebben mogen beproeven acht Gibbs het moment gekomen om pardoes weer het roer over te nemen met een serie prachtig geïnstrumenteerde, triomfantelijke passages die in de verte aan Gil Evans doen denken, terwijl je op andere momenten weer een vleugje  Turangalila Symfonie van  Messiaen meekrijgt.

Mijn geheugen heeft me niet bedrogen: ondanks de zeer heterogene bouwmaterialen waarmee Mike Gibbs zijn asymmetrische klank-kastelen heeft opgetrokken stralen zijn creaties na al die jaren nog altijd een raadselachtige vitaliteit uit. Meer dan een halve eeuw na de registratie doet dit album nog steeds fris aan. Al moet je ook constateren dat veel van de hier gesuggereerde beloftes uiteindelijk door Michael Gibbs niet zijn ingelost.

Al snel na het uitbrengen van  de elpee Michael Gibbs brengt Deram een tweede album van Michel Gibbs op de markt: Tanglewood63; met zijn 31 gecontracteerde muzikanten wederom een ambitieuze onderneming. De instrumentatie wijkt voor een deel af van Gibbs’ eersteling: behalve de 2 cello’s die er de eerste keer ook bij waren doen er nu 7 violen mee, terwijl van de 4 gitaristen alleen  de kleurrijke, pikant interveniërende Chris Spedding is overgebleven. De basgitaar van Jack Bruce is hier vervangen door de contrabas van Jeff Clyne. Bij de trompettisten tref je nu Harry Beckett aan, bij de trombonisten Malcolm Griffiths en bij de saxofonisten Stan Sulzmann; solisten die een grote rol zouden gaan spelen in de Londense free jazz—scene.

De verkoopcijfers vallen Deram uiteindelijk niet mee, en Michael Gibbs moet zijn heil elders zoeken.

In het voorjaar van 1972 vertoeft Michael Gibbs een week lang in de club van Ronnie Scott, met een heuse maar bescheiden big band: 8 blazers plus een ritmesectie van 5 man. En nu is het Polydor dat verslag uitbrengt, via een dubbel elpee: Just Ahead.

Van dit album laat ik twee stukken horen die oorspronkelijk uit de pen komen van Carla Bley. Allereerst Mother of the Dead Man, waarin de complete trompetsectie, slechts twee man, solistisch aan het woord komt: de eerste solist is de ten onrechte nogal onderschatte Henry Lowther, de tweede solist is de veel bekendere Kenny Wheeler. Ook in het losjes door Mike Gibbs gearrangeerde tweede stuk van Carla Bley, Sing me \softly of the blues, is opvallend veel ruimte voor de solisten: Stan Sulzmann (altsax) en Frank Ricotti (vibrafoon) terwijl de gitarist Chris zich ook niet onbetuigd laat.

 

DE PIANISTE CARLA BLEY HEEFT TELKENS HET LAATSTE WOORD

 

Het laatste woord is in dit programma telkens aan de componist zelf vergund. Haar carrière beslaat een periode van ruim 60 jaar, ruwweg van 1960 tot 2020. In de eerste helft van haar carrière heeft Carla zich vooral bewezen als componist, arrangeur en bandleider, maar vanaf de late jaren 80 is ze steeds overtuigender uit de hoek gekomen als piano-solist. In de zomer van ’92 heeft ze samen met Steve Swallow de c.d. Go Together opgenomen. Daarop staan, behalve  Mother of the Dead Man  en Sing Me Softly of the Blues,  nog zes stukken die zij aan een pianistisch onderzoek onderwerpt. Haar spel blinkt uit door een zakelijk toucher, een spartaans notengebruik en een kordate koersvastheid. Daarbij fungeert de bassist Steve Swallow —haar langjarige levensgezel— als een ingetogen en oermuzikale rots in de branding.

 

******

Samenstelling: Peter Smids

Samenstelling & presentatie:
close
Om deze functionaliteit te gebruiken moet u zijn. Heeft u nog geen account, registreer dan hier.

Maak een account aan

Wachtwoord vergeten?

Heeft u nog geen account? Registreer dan hier.

Pas het wachtwoord aan