Vandaag het tweede en laatste deel met werken van César Cui
César Antonovitsj Cui (1835-1918) was het minst bekende lid van ‘Het machtige hoopje’: een groep Russische componisten waar onder andere Rimsky-Korsakov, Borodin en Moessorgski toe behoorden.
Cui werd geboren in Vilnius. Hij was de zoon van een Franse officier uit het leger van Napoleon die na diens terugtocht uit Moskou achterbleef in Litouwen en trouwde met een Litouwse. In 1851 verhuisde Cui naar St. Petersburg waar hij eerst voor ingenieur studeerde en daarna werd aangenomen aan de militaire academie. Hij werd expert op het gebied van fortificaties. Hij gaf les aan diverse leden van het huis Romanov, waaronder aan de latere tsaar Nicolaas II.
Naast zijn militaire werkzaamheden, toonde hij ook grote belangstelling voor muziek. Cui is vooral bekend gebleven door zijn instrumentale miniaturen en liederen. Hij schreef echter ook vijftien opera’s, maar die worden nauwelijks meer opgenomen of op het repertoire gezet.
- César Cui: Prelude tot Le Flibustier.
Tsjecho-Slowaaks Radio Symfonieorkest olv. Robert Stankovsky - César Cui: Drie Scherzo’s voor orkest, Op. 82.
Russisch Staats Symfonieorkest olv. Valeri Polyansky - César Cui: Bagatelle in Bes, Op. 22 nr. 2 (‘Bagatelle Italienne’); Nocturne in fis, Op. 22 nr. 3; Quasi scherzo, Op. 22 nr. 4.
Gert Drost, piano - César Cui: Miniaturen, Op. 39.
Maria Ivanova en Alexander Zagarinskiy, piano - César Cui: Tarantella voor orkest, Op. 12.
Tsjecho-Slowaaks Radio Symfonieorkest olv. Ondrej Lenárd - Toegift – César Cui: Barcarolle, Op. 81.
Leonid Gorokhov, cello; Colin Stone, piano