Een introductie op het werk van een volksheld.
Ieder land heeft wel één of meer artiesten die méér zijn dan hun muziek, die door het hele volk op handen gedragen worden, die altijd de aandacht trekken en door zich uit te spreken meteen invloed hebben. Het kan zijn dat buiten hun land niemand ze kent, maar in eigen land zijn ze groter dan de paus en de president bij elkaar.
Bonga, of José Adelino Barceló de Carvalho, is zo’n artiest in Angola. Hij werd geboren in 1942 en maakte alles mee wat Afrikanen van zijn generatie meemaakten. Hij groeide op onder een koloniaal regime dat snel zijn legitimiteit verloor en steeds meer als onderdrukkend werd ervaren. Na de onafhankelijkheid verviel het land in armoede, corruptie, dictatuur en een slepende burgeroorlog.
Geen wonder dat Bonga vaak in het buitenland verbleef. Vanuit Parijs en Lissabon bleef hij zijn vaderland trouw. En zijn volk hem, want nog altijd kan er moeilijk iemand tegen zijn reputatie op. Zijn muziek is een blauwdruk voor de Angolese muziek, en in mindere mate voor de hele Portugeestalige wereld. Wat Afrikaanse muziek nodig heeft zit erin: een vlotte vierkwartsmaat en een syncopisch ritme. Tegelijk is het veel rustiger dan West-Afrikaanse (of Noord-Amerikaanse) muziek: minder harde klappen en meer loopjes op de akoestische gitaar. Je hoort dat hier de wortels van de latinmuziek liggen. En dat de latin zich ook in Angola heeft laten gelden, want Bonga heeft natuurlijk ook oren aan zijn hoofd en kwam in het buitenland met talloze collega’s in aanraking.
Enfin, genoeg gel*ld, we gaan luisteren. En dansen!