Componisten/uitvoerenden: Andreas Hammerschmidt | Johann Bach | Johann Christoph Bach | Johann Hermann Schein | Johann Rudolf Ahle | Johann Schelle | Sebastian Knüpfer | Thomas Selle | Tobias Michael
Opnametechniek: Wijnand de Groot
Grote of Barbarakerk, Culemborg
Motetten uit de Thomaskirche
Meerkorige muziek uit het Leipzig van Bachs voorgangers
Voordat J.S. Bach in 1723 de prestigieuze functie van Thomaskantor van Leipzig kreeg, gingen minstens zestien anderen hem voor. Wat was de muzikale bakermat waar Bach op voortborduurde?
In dit concert hoort u veelstemmige koorwerken (motetten) uit de zeventiende eeuw, gecomponeerd door de Thomaskantors die J.S. Bach voorgingen en zijn familiegenoten. Deze motetten waren in de tijd van Bach al ongeveer een eeuw oud, desondanks waren ze nog volop te horen. De leerlingen van de Thomasschule waar Bach lesgaf, zongen deze muziek op school als onderdeel van hun muzikale opleiding en iedere week werd de zondagsdienst in de Thomaskirche ingeluid met een uitvoering van een zeventiende-eeuws motet.
Van de Thomaskantors vóór Bach is de één nog onbekender dan de ander. Onze muzikale zoektocht naar de zeventiende-eeuwse klankwereld van Leipzig begint bij Sethus Calvisius (1556 – 1615), die naast zijn werkzaamheden als componist en astronoom ook een omvangrijke verzameling van zestiende-eeuwse motetten aanlegde. De zoektocht voert verder langs muziek van zijn opvolgers: Joh. H. Schein (1586 – 1630) die als een van de eersten de Italiaanse stijl wist te integreren in zijn Lutherse kerkmuziek, Tobias Michael (1592 – 1657), aangesteld in alle hevigheid van de Dertigjarige Oorlog (1618 – 1648), Sebastian Knüpfer (1633 – 1676) die de muziekcultuur in Leipzig opnieuw deed opbloeien na de oorlog en Johann Schelle (1648 – 1701) die met zijn koraalcantates en kerkmuziek met aria’s en recitatieven zoals in de opera de grenzen van de Lutherse muziektraditie verlegde.
Veel van de muziek die u in dit concert hoort is in de vergetelheid geraakt. Zo klinkt er een achtstemmig motet van Tobias Michael dat al eeuwen niet te horen is geweest en waarvan de muziek speciaal voor dit concert werd opgediept uit de kerkarchieven van Wittenberg. Ook hoort u onbekende motetten van Schein, geschreven voor de inauguratie van de stadsraad van Leipzig in 1629 en 1630, twee dramatische oorlogsjaren waarin het Lutherse Leipzig onder zware druk stond.
In dit concert hoort u het resultaat van een uitwisseling tussen musici uit Nederland en Leipzig. Een week lang deden wij in Leipzig onderzoek naar de historische uitvoeringspraktijk en de geschied-kundige context van de muziek die op het concertprogramma staat. Ook werd de kostschool Schulpforta in Naumburg bezocht waar tot op de dag van vandaag een kostschool is gevestigd waar een recordaantal Thomaskantors is opgeleid.
De Thomaskantor
De functie van cantor van de Thomaskirche in Leipzig was één van de meest prestigieuze muzikale posities in protestants Duitsland. De Thomaskantor werd aangesteld door het stadsbestuur van Leipzig en was eindverantwoordelijk voor de muziek in de vier belangrijkste Lutherse kerken in de stad: de Thomaskirche, Nikolaikirche, Neue Kirche en Peterskirche. Hij moest voor deze diensten componeren, partijen kopiëren en repetities en uitvoeringen leiden. Daarnaast moest de Thomaskantor ook lesgeven op de Thomasschule: niet alleen muziekles, maar ook algemene vakken als Latijn en godsdienst. De jongens die op de Thomasschule zaten, zongen in de kerkdiensten. Ook was de Thomaskantor verantwoordelijk voor de muziek bij belangrijke politieke aangelegenheden zoals de verkiezing van de stadsraad. De meest bekende Thomaskantor was Johann Sebastian Bach, maar wie waren zijn voorgangers?
Sethus Calvisius (1556-1615) kwam uit een boerenfamilie en leerde aanvankelijk het ambacht van wever. In Magdeburg bedelde hij en wist hij door werkzaamheden voor de kerk voldoende geld bij elkaar te krijgen om te gaan studeren. Hij belandde in 1580 op de universiteit van Leipzig, studeerde geschiedenis, wiskunde en sterrenkunde en was cantor van de universiteitskerk voordat hij een aanstelling kreeg als cantor bij het jongensinternaat Schulpforta in de buurt van Naumburg. Hij werkte daar 12 jaar en in die tijd wist hij zijn stempel te drukken op het muziekonderwijs in de school: na zijn tijd als leraar werd de school een kweekvijver voor muzikaal talent. Hij verzamelde honderden Duitse en Italiaanse motetten om te gebruiken in zijn muzieklessen. Dat hij van alles probeerde om zijn leerlingen maar zoveel mogelijk te laten zingen, blijkt uit het feit dat hij invoerde dat er voor én na de avondmaaltijd een motet werd gezongen. Zijn leerling Erhard Bodenschatz kreeg het voor elkaar om de motettenverzameling van zijn leraar in gedrukte vorm uit te brengen onder de titel Florilegium Portense. In 1594 keerde Calvisius terug naar Leipzig om daar Thomascantor te worden. De huidige bibliothecaris van Schulpforta, Petra Mücke, wist ons te vertellen dat Calvisius vertrok omdat hij “het monnikenbestaan zat was”; leraren mochten destijds niet trouwen. Calvisius, die veel wetenschappelijke vriendschappen onderhield (hij correspondeerde onder andere met de astronoom Johannes Kepler), sloeg meerdere keer een aanbod af om een hoogleraarstoel te bekleden in Wittenberg en Frankfurt, blijkbaar had hij het naar zijn zin als Thomascantor. Calvisius overleed in 1615. Bij zijn begrafenis zong het koor van de Thomaskirche zijn laatste compositie, Unser Leben währet siebzig Jahr. Hij werd 69 jaar oud.
Johann Hermann Schein (1586-1630) belandde op 13-jarige leeftijd in Dresden na de dood van zijn vader: de dominee en schoolmeester Hieronymus Schein. Daar werd hij als jongenssopraan door Rogier Michael (de vader van de latere Thomascantor Tobias Michael) opgenomen in het koor van de Dresdner Hofkapelle. In 1603 werd hij toegelaten als leerling bij Schulpforta. Hij kende dus de muziek uit de motettenverzameling van Calvisius (Florilegium Portense) want de eerste editie van deze bundel kwam ook in 1603 uit. Vanaf 1608 studeerde hij rechten aan de universiteit van Leipzig. In 1612 werd hij muziekleraar in Wei?enfels, waar hij de nu bekendere componist Heinrich Schütz leerde kennen. Hij volgde in 1616 Calvisius op als Thomascantor in Leipzig. Dat het leven in het zeventiende-eeuwse Duitsland zwaar was blijkt uit de grote hoeveelheid leed die Schein in zijn persoonlijke leven moet hebben doorgemaakt. Zijn vrouw stierf in 1624 als gevolg van complicaties bij de geboorte van één van zijn kinderen. Slechts één van hun vijf kinderen stierf niet op zeer jonge leeftijd. Hij hertrouwde maar ook in zijn tweede huwelijk stierven zeker vier van zijn vijf kinderen op jonge leeftijd. Daar bovenop kwam nog zijn eigen slechte gezondheid: hij leed aan tuberculose, jicht, scheurbuik én nierstenen. Hoewel Schein nooit naar Italië reisde, was hij één van de eersten in Duitsland die de nieuwe Italiaanse stijl effectief incorporeerde in de Lutherse kerkmuziek. In deze stijl wordt een solozanger begeleid met een continuo-instrument (orgel, klavecimbel, luit), afgewisseld met instrumentale sinfonia. Hij valt ook op met het gebruik van de Italiaanse concertato-stijl: muziek waarbij verschillende koren afwisselend op elkaar reageren, waardoor er een theatraal vragen en antwoorden in een stereo-effect tussen de koren tot stand komt. Vanaf 1626 verslechtert de gezondheid van Schein verder en komt er van componeren weinig meer terecht. Zijn vriend Heinrich Schütz bezoekt hem op zijn sterfbed en componeert op verzoek van Schein een motet voor zijn begrafenis op de tekst Das ist je gewisslich wahr. In 1630 overlijdt hij op 44-jarige leeftijd.
Tobias Michael (1592-1657) groeide op in Dresden en zong als jongen vanaf 1601 in het koor van de Dresdner Hofkapelle die onder leiding stond van zijn vader. Vanaf 1603 zong hij dus samen met Johann Hermann Schein in hetzelfde koor. Ook Tobias Michael ging naar Schulpforta, in 1609 werd hij toegelaten. Na een studie theologie en filosofie aan de universiteit van Wittenberg werd hij kapelmeester van de Neue Kirche in Sondershausen in 1619. Hij had pech: in hetzelfde jaar ging de kerk in vlammen op en ook escaleerde de oorlogssituatie rond Sondershausen rond die tijd. Gevechtshandelingen en plunderingen als gevolg van de Dertigjarige Oorlog hadden een voelbare invloed, ook voor Tobias Michael: zijn huis werd hoogstwaarschijnlijk geplunderd en in brand gestoken. Bovendien was er als gevolg van de oorlog hyperinflatie: het weinige geld dat Michael had werd nog minder waard. Ook kreeg hij slechts onregelmatig salaris uitbetaald en dan ook nog minder dan beloofd. In 1630 overleed zijn jeugdvriend en Thomascantor Johann Hermann Schein en solliciteerde Michael voor de opengevallen vacature. Zijn aanzien was blijkbaar zo groot dat hij unaniem werd verkozen uit zes kandidaten, en dat zonder proef – een tot dan toe unieke gebeurtenis in de geschiedenis van het Thomascantoraat. Het leek erop dat Michael dus een uitweg had gevonden voor zijn moeilijke situatie in Sondershausen. Maar helaas was Leipzig evenmin veilig: twee maanden na zijn aanstelling werd de stad belegerd door de katholieke troepen en moest capituleren. De Zweedse koning Gustav Adolf was een jaar eerder met een groot huurlingenleger geland in Duitsland en wist de katholieke troepen te verslaan in de Slag bij Breitenfeld. Leipzig viel dus in handen van de Zweden en moest hoge betalingen doen aan de Zweedse koning. Tot overmaat van ramp woedde er vervolgens een pestepidemie in Leipzig, alleen al in 1632 verloor de Thomasschule 13 leerlingen aan de pest. Vervolgens werd de stad afwisselend door de Keizerlijke troepen en de Zweden bezet, tot 1650. Dit liep diepe sporen na: grootschalige plunderingen vonden plaats en de stadsraad betaalde zich blauw aan “contributie” aan de bezettende macht.
De algemene verruwing van het dagelijks leven als gevolg van de oorlog ging ook niet voorbij aan de Thomasschule: leraren én
leerlingen raakten in conflict, misdroegen zich en het voortbestaan van de school stond op het spel. Michael pleitte voor het bij voorkeur toelaten van leerlingen met muzikale vaardigheden. Uiteindelijk kwam er een nieuw schoolreglement en gecombineerd met de daadkracht van Michael wist de Thomasschule zelfs in deze ongekend zware tijd te blijven functioneren. Michael had een zwakke gezondheid. Zijn weduwe zei over hem dat hij in 30 gezamenlijke huwelijksjaren “niet 30 gezonde weken heeft gehad en hij snel en van jongs af aan met Jicht behept is geweest”. Tobias Michael stierf in 1657 aan nierfalen en schreef enkele jaren eerder de muziek voor zijn begrafenis. De (waarschijnlijk door Michael zelf geschreven) tekst van zijn begrafenismuziek liegt er niet om. Met in het achterhoofd de levensloop van Michael is het doodsverlangen dat soms uit de religieuze teksten uit die tijd blijkt wellicht beter te begrijpen:
In angst en nood, in voortdurende strijd,
heb ik mijn leven doorgebracht,
In vrees en groot hartzeer,
totdat ik de geest gaf,
Daarom heb ik ook verlangd naar dit uur,
Nu mijn geest zonder pijn,
in trotse rust kan stralen.
Nu heb ik overwonnen,
tot in de eeuwigheid,
God zij dank, nu ben ik verlost
van alle hartenpijn.
Sebastian Knüpfer (1633-1676) kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader die cantor en organist was in Asch (Tegenwoordig Aš, Tsjechië). Toen hij 13 jaar was, ging hij naar het Gymnasium Poeticum in Regensburg en studeerde daar acht jaar. Hij viel op waardoor hij studiebeurzen kreeg en toen hij in 1654 naar Leipzig verhuisde kreeg hij veel aanbevelingsbrieven mee van leraren en leden van de stadsraad van Regensburg. Toch ging hij daar niet naar de universiteit, maar zong hij als bas in kerkkoren en blijkbaar dusdanig goed dat hij ook regelmatig solopartijen zong. In 1657 werd hij Thomascantor, min of meer ‘toevallig’. Zijn voorganger Tobias Michael was al geruime tijd ernstig ziek en zijn gedoodverfde opvolger was Johann Rosenmüller, die zelfs al toegezegd had gekregen van de stadsraad dat hij Michael zou opvolgen. Totdat hij werd beschuldigd van ontucht met koorknapen: hij werd verbannen en ging naar Venetië. Knüpfer wist Leipzig weer op de kaart te zetten als meest vooraanstaande muziekstad van Duitsland: het Thomascantoraat had vanwege de Dertigjarige Oorlog toch wat van zijn reputatie verloren. Hoewel hij nooit een aanstelling op de universiteit had, bleef hij ook op academisch gebied actief op het gebied van filosofie en filologie. Dat hij werd beschouwd als een van de belangrijkste intellectuelen van Leipzig, blijkt uit een ongebruikelijke eer die hem ten deel viel: hij kreeg een academische begrafenis op de universiteit, ook al was hij er nooit officieel aan verbonden geweest.
De laatste van de Thomascantors waar u vanavond muziek van zult horen is Johann Schelle (1648-1701). Zijn vader was een bekend muziekdocent en hij had dus ook toegang tot de beste leermeesters: eerst Heinrich Schütz en na zijn stembreuk studeerde hij op de Thomasschule bij Sebastian Knüpfer. Met hem ontwikkelde hij een intieme band: Knüpfer was peetvader van één van zijn kinderen en bezorgde hem zijn eerste aanstelling als cantor in Eilenburg.
Na diens overlijden volgde Schelle Knüpfer op als Thomaskantor. Daar brak hij met een traditie van zijn voorgangers: na de lezing uit het evangelie werd niet langer een Italiaans motet (in het Latijn) gezongen, maar een bespiegelend werk in het Duits. Deze vorm breidde hij steeds verder uit en hieruit ontwikkelde zich de Duitse Kantate waar zijn navolger Bach zozeer om bekend staat.
Hij richtte zich minder op strict contrapunt dan zijn voorgangers en experimenteerde met massale homofonie, structuren met opbouw en een climax, en fuga’s. Al deze effecten zijn terug te horen in het motet Ich weiss dass mein Erlöser lebet dat u vandaag hoort.
Dat hij met al deze vernieuwingen succes behaalde, blijkt uit het commentaar van de librettist Erdmann Neumeister: “luisteraars komen als bijenzwermen op Schelle af”.