Componisten/uitvoerenden: Elisabeth Kuyper | Julius Hijman | Rocco Havelaar | Rudolf Escher
Opnametechniek: Hans Fischer
Nederlanders houden van gematigd. Over het algemeen dan.
De afgelopen zestig, zeventig jaar zijn wij Nederlanders wereldwijd bekend geraakt door onze radicale manier van muziek maken. Vanaf de jaren vijftig waren het serialisten als Peter Schat die radicaal met het verleden wilden breken. In de jaren zeventig kwam er een nieuw soort Nederlandse muziek op, een hoekige vorm van minimal music die in Louis Andriessen zijn pionier en veelvuldig wereldwijd inspirator kent. En o ja, laten we de impro uit Amsterdam e.o. niet vergeten.
In Nederland zijn we terecht trots op deze componisten, maar het geeft wel een vertekend beeld van wat de Nederlandse toonkunst is – of eeuwenlang is geweest. Nederlandse componisten voelden zich eeuwenlang niet geroepen om vooraan te staan in de vernieuwende muziek. Sommigen bleven zelfs ostentatief hangen in muziek van het voorbije tijdperk. De Ballade van Elisabeth Kuyper is op en top romantisch en haalt de mosterd bij lang verscheiden helden als Schumann en Brahms. De Sonata concertante van Rudolf Escher hoort nog het meeste thuis in het impressionisme, de stijl van Debussy en Ravel. De Sonate van Julius Hijman, ter nagedachtenis aan zijn oudere collega Dirk Schäfer, is dan wat meer een kind van zijn (neoklassieke) tijd, maar nergens schopt dit stuk tegen de schenen van de luisteraar.
Ook de Nocturne van Rocco Havelaar is een knipoog naar het verleden. Natuurlijk, een eenentwintigste-eeuws stuk met een uitgesproken negentiende-eeuwse titel. Wel ondergraaft de componist de conventies van het genre door in extreme registers te componeren. De pianist begint in de diepste bassen, terwijl de cellist een melodie te spelen krijgt die op een viool niet zou misstaan.